Terug naar bibliotheek
Hoge Raad

ECLI:NL:HR:2014:2576

Arrest

ECLI:NL:HR:2014:25762 september 2014Deze uitspraak is in 1 latere zaken aangehaald

Arrest inhoud

2 september 2014

Strafkamer

nr. 13/05487

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 26 juli 2013, nummer 22/000247-13, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985.

1 Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. F.P. Slewe, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2 Beoordeling van het middel

2.1. Het middel klaagt over de strafmotivering.

2.2. De verdachte is ter zake van "diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak", gepleegd op 25 december 2012, veroordeeld tot een gevangenisstraf van een week. De strafoplegging is als volgt gemotiveerd: "Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich op de wijze zoals in de bewezenverklaring nader omschreven schuldig gemaakt aan diefstal door middel van braak. Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 27 juni 2013, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen. Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. In deze zaak wordt de verdachte veroordeeld voor een misdrijf, terwijl aan de verdachte in de vijf jaar voorafgaand aan het door hem begane feit wegens een soortgelijk misdrijf een taakstraf is opgelegd en die taakstraf is verricht. Er is derhalve sprake van een van de in artikel 22b Wetboek van Strafrecht (Wet beperking oplegging taakstraf) genoemde gevallen waardoor het opleggen van een taakstraf zonder onvoorwaardelijke gevangenisstraf (zie lid 3) niet mogelijk is. Het is op deze grond dat het hof hierna te vermelden zwaardere straf zal opleggen dan door de advocaat-generaal is gevorderd."

2.3. Art. 22b Sr luidt: "1. Een taakstraf wordt niet opgelegd in geval van veroordeling voor: a. een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld en dat een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad; b. een van de misdrijven omschreven in de artikelen 181, 240b, 248a, 248b, 248c en 250. 2. Een taakstraf wordt voorts niet opgelegd in geval van veroordeling voor een misdrijf indien: 1° aan de veroordeelde in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit wegens een soortgelijk misdrijf een taakstraf is opgelegd, en 2° de veroordeelde deze taakstraf heeft verricht dan wel op grond van artikel 22g de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis is bevolen. 3. Van het eerste en tweede lid kan worden afgeweken indien naast de taakstraf een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel wordt opgelegd."

2.4. De vaststelling van het Hof dat "aan de verdachte in de vijf jaar voorafgaand aan het door hem begane feit wegens een soortgelijk misdrijf een taakstraf is opgelegd en die taakstraf is verricht" is niet zonder meer begrijpelijk aangezien voormeld, in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.5 samengevat, uittreksel daarvoor geen steun biedt. Gelet hierop is het oordeel van het Hof dat art. 22b Sr van toepassing is, niet zonder meer begrijpelijk en is aldus de strafoplegging ontoereikend gemotiveerd.

2.5. Het middel is terecht voorgesteld.

3 Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist. 4. Beslissing

De Hoge Raad: vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging; wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan; verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 september 2014.