Arrest inhoud

14 mei 2013

Strafkamer

nr. S 12/00755

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 10 juni 2011, nummer 22/004046-09, in de strafzaak tegen:

[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1949.

1. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Namens de verdachte heeft mr. C.W. Noorduyn, advocaat te 's-Gravenhage, het beroep tegengesproken.

De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2. Beoordeling van het eerste middel

2.1. Het middel strekt ten betoge dat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep aan nietigheid lijdt doordat het Hof aldaar - in strijd met het ook in hoger beroep toepasselijke voorschrift van art. 271, tweede lid, Sv - blijk heeft gegeven van zijn overtuiging omtrent de onschuld van de verdachte.

2.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, in hetgeen in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.2 is weergegeven.

2.3. Gelet op art. 515, vijfde lid, Sv klaagt het middel terecht niet over de afwijzing van het door de Advocaat-Generaal bij het Hof gedane wrakingsverzoek.

2.4. Het aan het middel ten grondslag liggende uitgangspunt dat ook het openbaar ministerie als procespartij aanspraak erop kan maken dat de rechter ter terechtzitting niet blijk geeft van enige overtuiging omtrent schuld of onschuld van de verdachte, is op zichzelf juist. De klacht over schending door het Hof van art. 271, tweede lid, Sv in de onderhavige zaak faalt echter op de gronden die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.9.2.

3. Beoordeling van het tweede middel

3.1. Het middel behelst de klacht dat art. 359, tweede lid, in verbinding met art. 415 Sv is geschonden doordat het Hof niet gemotiveerd heeft beslist op ter terechtzitting in hoger beroep door het Openbaar Ministerie naar voren gebrachte, uitdrukkelijk onderbouwde standpunten.

3.2. Nu in het middel - in strijd met HR 11 april 2006, LJN AU9130, NJ 2006/393, rov. 3.7.2 laatste volzin - niet met voldoende precisie is aangeduid op welk(e) met argumenten onderbouwd(e) standpunt(en) de klacht het oog heeft, kan het middel niet tot cassatie leiden.

4. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 14 mei 2013.