ECLI:NL:HR:2011:BQ2005
Arrest
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
31 mei 2011
Strafkamer
nr. 09/04947
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 9 december 2005, nummer 22/001845-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.M. Lintz, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. Mr. B. Kizilocak, advocaat te Rotterdam, heeft bij aanvullende schriftuur een gewijzigd eerste middel voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, behoudens voor zover daarbij het vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te Rotterdam is vernietigd en tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging van de verdachte.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel betoogt primair dat het recht tot strafvervolging door verjaring is komen te vervallen.
2.2.1. Bij inleidende dagvaarding is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
"hij op of omstreeks 07 januari 2004 te Rotterdam, althans in Nederland, als degene aan wie voor een motorrijtuig (personenauto) het kenteken [AA-00-BB] was opgegeven, en waarvoor een kentekenbewijs was afgegeven, niet een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen had gesloten en in stand gehouden."
2.2.2. Dit feit is strafbaar gesteld bij art. 30, tweede lid, Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (hierna: WAM). Het tenlastegelegde wordt in art. 36 WAM als een overtreding aangemerkt.
2.3. Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevindt zich een akte van uitreiking, gehecht aan een afschrift van een "mededeling uitspraak", inhoudende dat deze mededeling uitspraak op 23 september 2009 aan de verdachte in persoon is betekend.
Uit de stukken van het geding blijkt niet dat gedurende drie jaren daaraan voorafgaand enige daad van vervolging is verricht. De in art. 70, eerste lid aanhef en onder 1º, Sr bepaalde termijn van verjaring is dus verstreken, zodat het recht tot strafvordering is vervallen.
2.4. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Uit het voorgaande vloeit voort dat de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, behoudens voor zover daarbij het vonnis van de Kantonrechter is vernietigd;
verklaart de Officier van Justitie alsnog niet-ontvankelijk in de vervolging.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 31 mei 2011.