Terug naar bibliotheek
Hoge Raad

ECLI:NL:HR:2010:BO2880 - Hoge Raad - 9 december 2010

Arrest

ECLI:NL:HR:2010:BO28809 december 2010

Arrest inhoud

10 december 2010

Eerste Kamer

10/04234

RM/MD

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

in de zaak van:

[Betrokkene],

zonder vaste woon- of verblijfplaats,

VERZOEKER tot cassatie,

advocaat: mr. G.E.M. Later,

t e g e n

DE OFFICIER VAN JUSTITIE TE GRONINGEN,

VERWEERDER in cassatie,

niet verschenen.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van justitie.

1. Het geding in feitelijke instantie

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak 1026521/119191 FA RK 10-1518 van de rechtbank Groningen van 28 juni 2010.

De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.

De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking voor zover daarin is bepaald dat de geldigheid van de machtiging voortduurt tot en met 29 december 2010 en, te dien aanzien opnieuw rechtdoende, tot vaststelling van de geldigheidsduur tot en met 28 december 2010, en voor het overige: tot verwerping van het beroep.

De advocaat van betrokkene heeft bij brief van 9 november 2010 op die conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van het middel

3.1 De in de onderdelen I tot en met V aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.2 Onderdeel VI klaagt dat de door de rechtbank vastgestelde geldigheidsduur van de machtiging in strijd met art. 10 lid 4 Wet Bopz is bepaald tot en met 29 december 2010. De klacht is gegrond. Op grond van het bepaalde in art. 10 lid 4 Wet Bopz kan de duur van een voorlopige machtiging worden bepaald op ten hoogste zes maanden na dagtekening. Nu de beschikking is gedagtekend op 28 juni 2010, kan de machtiging niet langer duren dan tot 28 december 2010 te 24.00 uur. De bestreden beschikking dient derhalve in zoverre te worden vernietigd. De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen als hierna te melden.

4. Beslissing

De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de rechtbank Groningen van 28 juni 2010 voor zover daarin is bepaald dat de verleende machtiging een geldigheidsduur heeft tot en met 29 december 2010;

bepaalt dat de verleende machtiging een geldigheidsduur heeft tot en met 28 december 2010;

verwerpt het beroep voor het overige.

Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en W.A.M. van Schendel, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 10 december 2010.