Arrest inhoud

2 november 2010

Strafkamer

nr. 10/01445 W

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank te Amsterdam van 29 september 2009, nummer 13/498047-09, omtrent een verzoek van de Republiek Malta tot overname van de tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing tegen:

[Veroordeelde], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Noord-Holland Noord, locatie Zuyder Bos" te Heerhugowaard.

1. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de veroordeelde. Namens deze hebben mr. M.J. van Weerden en mr. A.J.M. van Roy, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2. Beoordeling van het tweede middel

2.1. Het middel klaagt onder meer dat de Rechtbank heeft verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven waarom zij is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging dat de zware detentieomstandigheden in het buitenland moeten worden meegewogen bij de omzetting van de door de buitenlandse rechter opgelegde straf.

2.2. Blijkens de toelichting op het middel berust deze klacht op de opvatting dat de motivering van de strafoplegging in zaken als de onderhavige moet voldoen aan de in art. 359, tweede lid, Sv gestelde eisen.

2.3. Art. 31, eerste lid, WOTS luidt:

"De rechtbank, de tenuitvoerlegging toelaatbaar achtende, verleent verlof tot tenuitvoerlegging van de buitenlandse rechterlijke beslissing en legt, met inachtneming van het daaromtrent in het toepasselijke verdrag voorgeschrevene, de straf of maatregel op, welke op het overeenkomstige feit naar Nederlands recht is gesteld. De uitspraak van de rechtbank wordt met redenen omkleed. De uitspraak geeft voorts de bijzondere redenen op, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid en voorts zoveel mogelijk de omstandigheden, waarop bij de vaststelling van de duur of de hoogte van de straf is gelet. De artikelen 353 en 357 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing."

2.4. Art. 359, tweede lid, Sv is blijkens art. 31, eerste lid, WOTS niet van overeenkomstige toepassing verklaard op een procedure als de onderhavige.

2.5. In zoverre faalt het middel.

3. Beoordeling van de middelen voor het overige

Ook voor het overige kunnen de middelen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 2 november 2010.