Arrest inhoud

16 maart 2010

Strafkamer

nr. 08/01321

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 11 maart 2008, nummer 21/001902-07, in de strafzaak tegen:

[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964, wonende te [woonplaats].

1. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, doch uitsluitend voor zover daarin niet een beslissing is genomen over de vordering van de benadeelde partij, tot terugwijzing van de zaak naar het Hof te Arnhem teneinde op het bestaande hoger beroep in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2. Beoordeling van het middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

3.1. De stukken van geding houden het volgende in:

i. [Betrokkene] heeft zich als benadeelde partij op de voet van art. 51b, eerste lid, Sv in het geding in eerste aanleg gevoegd en een vordering ingediend ten bedrage van € 2.250,-;

ii. de Politierechter heeft bij vonnis van 28 februari 2005 de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard;

iii. het in hoger beroep gewezen arrest van het Hof is bij arrest van 20 maart 2007 door de Hoge Raad vernietigd, waarna de zaak is teruggewezen naar het Hof opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw zou worden berecht en afgedaan;

iv. de benadeelde partij heeft voorafgaand aan de terechtzitting in hoger beroep van 4 september 2007 schriftelijk te kennen gegeven haar oorspronkelijke vordering te willen handhaven;

v. de vordering van de benadeelde partij is op de terechtzittingen in hoger beroep van 4 september 2007 en 26 februari 2008 niet ter sprake gekomen;

vi. het thans bestreden arrest bevat geen beslissing op die vordering.

3.2. In aanmerking genomen dat de onderhavige zaak na vernietiging door de Hoge Raad door het Hof op het bestaande hoger beroep opnieuw diende te worden berecht en afgedaan en de benadeelde partij zich in dat hoger beroep op de voet van art. 421, derde lid, Sv binnen de grenzen van haar oorspronkelijke vordering opnieuw in het geding heeft gevoegd, was het Hof op grond van de art. 335 en 361, vierde lid, in verbinding met art. 415 Sv gehouden op die vordering een met redenen omklede beslissing te nemen. De bestreden uitspraak ontbeert een dergelijke beslissing en kan daarom in zoverre niet in stand blijven.

4. Slotsom

Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voor zover daarbij geen beslissing is genomen op de vordering van de benadeelde partij en de strafoplegging;

wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;

verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 16 maart 2010.