Terug naar bibliotheek
Hoge Raad

ECLI:NL:HR:2007:AZ8744

Arrest

ECLI:NL:HR:2007:AZ874427 april 2007Deze uitspraak is in 1 latere zaken aangehaald

Arrest inhoud

27 april 2007

Eerste Kamer

Nr. C06/091HR

MK

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

[Eiser],

wonende te [woonplaats],

EISER tot cassatie,

advocaat: mr. P. Garretsen,

t e g e n

DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST OOST-BRABANT/KANTOOR EINDHOVEN (voorheen: DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST/ ONDERNEMINGEN EINDHOVEN),

gevestigd te Eindhoven,

VERWEERDER in cassatie,

advocaat: mr. M.J. Schenck.

1. Het geding in feitelijke instanties

Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploot van 21 december 2001 verweerder in cassatie - verder te noemen: de Ontvanger - gedagvaard voor de rechtbank 's-Hertogenbosch en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

a. een verklaring voor recht dat [eiser] goed opposant is tegen de tenuitvoerlegging van het door de Ontvanger beweerdelijk uitgevaardigde dwangbevel ter zake van de aanslag IB 1997 en dat dit dwangbevel dientengevolge buiten effect is gesteld;

alsmede de Ontvanger te veroordelen:

b. om zich te onthouden van enige invorderingsmaatregelen ter zake van de op te leggen dan wel reeds opgelegde aanslag IB 1997;

c. tot opheffing van alle ter zake van de aanslag IB 1997 gelegde of nog te leggen beslagen;

d. tot restitutie van alle ter zake van de aanslag IB 1997 reeds uitgewonnen of nog uit te winnen bedragen;

e. tot vergoeding van alle door het onrechtmatig handelen veroorzaakte schade, nader op te maken bij staat, met rente;

f. tot vergoeding van de kosten van het geding.

De Ontvanger heeft de vordering bestreden en in reconventie gevorderd [eiser] te veroordelen om te dulden dat het dwangbevel ten uitvoer wordt gelegd.

Na een tussenvonnis van 12 november 2003 heeft de rechtbank bij eindvonnis van 31 maart 2004 zowel in conventie als in reconventie de vorderingen afgewezen.

Tegen dit eindvonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De Ontvanger heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.

Na een tussenarrest van het hof van 15 november 2005 heeft [eiser] een incidentele vordering op grond van art. 85 lid 2 Rv. ingesteld. Bij arrest van 14 maart 2006 heeft het hof in het incident het gevorderde afgewezen en in de hoofdzaak de zaak naar de rol verwezen voor beraad partijen.

Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof van 14 maart 2006 heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Ontvanger heeft primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in zijn beroep en subsidiair tot verwerping van het beroep.

[Eiser] heeft een schriftelijke reactie gegeven op het beroep op niet-ontvankelijkheid.

De zaak is voor wat betreft het niet-ontvankelijkheidsverweer voor [eiser] toegelicht door zijn advocaat.

De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in zijn cassatieberoep.

3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

Het dictum van het bestreden, op 14 maart 2006 uitgesproken arrest houdt niet een beslissing in die ten opzichte van (een van) de betrokken partijen is aan te merken als een beslissing waarmee aan het geding omtrent enig deel van het gevorderde een einde wordt gemaakt. Dit arrest is een tussenarrest, waarop art. 401a lid 2 Rv. van toepassing is.

Nu het hof niet anders heeft bepaald en het niet gaat om een geval waarin art. 75 lid 1 Rv. van toepassing is, kan beroep in cassatie van het tussenarrest derhalve slechts tegelijk met dat van het eindarrest worden ingesteld.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn beroep;

veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Ontvanger begroot op € 342,38 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.

Dit arrest is gewezen door de raadsheren P.C. Kop, als voorzitter, C.A. Streefkerk en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 27 april 2007.