Terug naar bibliotheek
Hoge Raad

ECLI:NL:HR:2007:AZ5710

Arrest

ECLI:NL:HR:2007:AZ571020 februari 2007

Arrest inhoud

20 februari 2007

Strafkamer

nr. 01213/06 J

KM/SM

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 18 mei 2005, nummer 21/000396-05, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988, wonende te [woonplaats].

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Almelo van 18 januari 2005, voor zover aan 's Hofs oordeel onderworpen - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 1 primair, 2, 3 en 5 tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 1 subsidiair "met iemand van wie de dader weet dat zij in staat van verminderd bewustzijn verkeert handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam" en 6. "medeplegen van met iemand van wie de dader weet dat zij in staat van verminderd bewustzijn verkeert handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam" veroordeeld tot achttien maanden jeugddetentie, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Voorts zijn beslissingen genomen ten aanzien van vorderingen van benadeelde partijen en heeft het Hof een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.

2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Michels, advocaat te Amersfoort, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het bestreden arrest zal vernietigen voor zover het betreft de strafoplegging en de zaak zal terugwijzen naar het Gerechtshof te Arnhem teneinde opnieuw over de straftoemeting te beslissen.

3. Beoordeling van het tweede middel

3.1. Het middel behelst de klacht dat aan de verdachte een hogere straf is opgelegd dan wettelijk is toegestaan.

3.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:

"1. subsidiair

hij in de maand februari 2004 in de gemeente Hengelo, met [slachtoffer 1] (geboren 1990), van wie hij, verdachte wist dat die [slachtoffer 1] in staat van verminderd bewustzijn verkeerde, handeling(en) heeft gepleegd, die mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], hebbende verdachte zijn penis en vingers in de vagina van die [slachtoffer 1] gebracht;

6.  hij op 22 februari 2004 te Hengelo, gemeente Hengelo (O), tezamen en in verenging met anderen, met [slachtoffer 2], van wie hij, verdachte, en/of zijn mededaders wisten dat die [slachtoffer 2] in staat van verminderd bewustzijn verkeerde, handeling(en) heeft gepleegd, die mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2], hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) zijn penis en/of vinger(s) in de vagina van [slachtoffer 2] gebracht."

3.3. Art. 77i, eerste lid, Sr, luidt - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - als volgt:

"De duur van de jeugddetentie is:

a. voor degene die ten tijde van het begaan van het misdrijf de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt: ten minste een dag en ten hoogste twaalf maanden (...)."

3.4. Uit de door het Hof in de bestreden uitspraak genoemde geboortedatum van de verdachte, [geboortedatum] 1988, volgt dat de verdachte ten tijde van het begaan van de door het Hof bewezenverklaarde misdrijven de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt.

3.5. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat het Hof aan de verdachte de straf heeft opgelegd als hiervoor onder 1 is vermeld, heeft het Hof art. 77i, eerste lid en onder a, Sr geschonden.

3.6. Het middel is derhalve terecht voorgesteld.

4. Beoordeling van het eerste middel

4.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden.

4.2. De verdachte, op wie het strafrecht voor jeugdigen is toegepast, heeft op 26 mei 2005 beroep in cassatie ingesteld. De stukken zijn op 28 april 2006 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het beroep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Het middel is dus terecht voorgesteld. De rechter naar wie de zaak zal worden teruggewezen zal in geval van strafoplegging die overschrijding daarbij dienen te betrekken.

5. Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

6. Beslissing

De Hoge Raad:

Vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;

Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;

Verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de waarnemend griffier D.N.I. Gjaltema, en uitgesproken op 20 februari 2007.