Terug naar bibliotheek
Hoge Raad

ECLI:NL:HR:2005:AT7538

Arrest

ECLI:NL:HR:2005:AT753814 oktober 2005

Arrest inhoud

14 oktober 2005

Eerste Kamer

Nr. C04/202HR

RM

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

[Eiser],

wonende te [woonplaats], Polen,

EISER tot cassatie,

advocaat: mr. P. Garretsen,

t e g e n

DE BELASTINGDIENST OOST-BRABANT (voorheen de Ontvanger van de Belastingdienst/ Ondernemingen Eindhoven),

gevestigd te Eindhoven,

VERWEERDER in cassatie,

advocaat: aanvankelijk mr. M.J. Schenck,

thans mr. M. Ynzonides.

1. Het geding in feitelijke instanties

Bij exploot van 12 maart 1997 heeft de belastingdeurwaarder te Eindhoven een op 22 november 1996 door de Bedrijfsvereniging voor Bank- en Verzekeringswezen, Groothandel en Vrije Beroepen (hierna: de bedrijfsvereniging) uitgevaardigd dwangbevel aan eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - betekend.

Op 20 december 1996 heeft [eiser] bezwaar gemaakt tegen het besluit van de bedrijfsvereniging tot aansprakelijkstelling en daarbij tevens uitstel van betaling verzocht.

Bij besluit van 14 januari 1997 heeft de bedrijfsvereniging het verzoek tot uitstel van betaling afgewezen. Het bezwaar van [eiser] tegen zijn aansprakelijkstelling alsmede zijn bezwaar tegen de weigering om uitstel van betaling te verlenen heeft de bedrijfsvereniging bij besluiten van 9 juni 1997 ongegrond verklaard.

De rechtbank te Amsterdam, sector bestuursrecht, heeft het beroep van [eiser] tegen voornoemde besluiten bij uitspraken van 3 december 1999 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 25 juli 2002 heeft de Centrale Raad van Beroep in hoger beroep de uitspraken van de rechtbank bevestigd.

Bij exploot van 23 april 1997 heeft [eiser] thans verweerder in cassatie - verder te noemen: de ontvanger - gedagvaard voor de rechtbank te Amsterdam en gevorderd te verklaren voor recht dat [eiser] zich terecht verzet tegen het bestreden dwangbevel en de tenuitvoerlegging daarvan. [Eiser] heeft voorts gevorderd het dwangbevel en de tenuitvoerlegging daarvan buiten effect te stellen.

De ontvanger heeft de vordering bestreden.

De rechtbank heeft bij vonnis van 7 november 2001 de vordering afgewezen.

Tegen dit vonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. In hoger beroep heeft [eiser] zijn eis gewijzigd.

Bij arrest van 18 december 2003 heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.

Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De ontvanger heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor de ontvanger mede door mr. A.M.C. Dekker, advocaat bij de Hoge Raad.

De conclusie van de Advocaat-Generaal C.W.M. van Ballegooijen strekt tot verwerping van het beroep.

De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 21 juni 2005 op de conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van de middelen

De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

verwerpt het beroep;

veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Ontvanger begroot op € 359,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.

Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren D.H. Beukenhorst, A.M.J. van Buchem-Spapens, P.C. Kop en W.A.M. van Schendel, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 14 oktober 2005.