Terug naar bibliotheek
Hoge Raad

ECLI:NL:HR:2004:AO7733 - Hoge Raad - 10 juni 2004

Arrest

ECLI:NL:HR:2004:AO773310 juni 2004Deze uitspraak is in 8 latere zaken aangehaald

Arrest inhoud

11 juni 2004

Eerste Kamer

Rek.nr. R04/034HR

JMH/AS

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

in de zaak van:

De stichting MENTRUM, instelling voor geestelijke gezondheidszorg te Amsterdam,

gevestigd te Amsterdam,

VERZOEKSTER tot cassatie,

advocaat: mr. P. Garretsen,

t e g e n

[Verweerster],

wonende te [woonplaats],

VERWEERSTER in cassatie,

advocaat: mr. G.E.M. Later.

1. Het geding in feitelijke instanties

Op 6 mei 2003 heeft de rechtbank te Amsterdam een machtiging voor de duur van een jaar verleend tot het voortgezet verblijf van verweerster in cassatie - verder te noemen: verweerster - in het psychiatrisch ziekenhuis van verzoekster tot cassatie, hierna de stichting.

Op 3 juli 2003 heeft de waarnemend geneesheer-directeur van het ziekenhuis aan verweerster voorwaardelijk ontslag uit het ziekenhuis verleend.

Bij schriftelijke beslissing van 1 oktober 2003 heeft de geneesheer-directeur het voorwaardelijk verleende ontslag ingetrokken.

Verweerster heeft, op de voet van art. 47 lid 3 in verbinding met art. 46 lid 2 Wet Bopz aan de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam verzocht de beslissing van de rechter te verzoeken. De officier van justitie heeft dienovereenkomstig de rechtbank te Amsterdam verzocht een beslissing te nemen over de beslissing tot intrekking van het voorwaardelijk verleende ontslag.

Nadat de rechtbank verweerster, bijgestaan door haar raadsman, alsmede de behandelend psychiater en twee artsen had gehoord, heeft zij bij beschikking van 4 december 2003 de beslissing van de geneesheer-directeur tot intrekking van het voorwaardelijk verleende ontslag vernietigd.

De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van de rechtbank heeft de stichting beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

Verweerster heeft primair verzocht de stichting niet-ontvankelijk te verklaren in haar cassatieberoep.

De stichting heeft op het ontvankelijkheidsverweer gereageerd.

De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de stichting in haar cassatieberoep.

De advocaat van de stichting heeft bij brief van 7 mei 2004 op die conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

3.1 Bij beschikking van 4 december 2003 heeft de rechtbank de beslissing van de geneesheer-directeur tot intrekking van het aan verweerster voorwaardelijk verleende ontslag vernietigd. Tegen deze beschikking heeft de stichting beroep in cassatie ingesteld.

3.2 Art. 426 lid 1 Rv. bepaalt dat tegen beschikkingen op rekest beroep in cassatie kan worden ingesteld door degenen die in een der vorige instanties zijn verschenen. Een persoon of rechtspersoon is verschenen in de zin van art. 426 lid 1 Rv. indien hij een verweerschrift heeft ingediend of ter terechtzitting is gehoord (HR 6 november 1998, nr. R98/066, NJ 1999, 117).

Uit de aan de Hoge Raad overgelegde gedingstukken, uit de processen-verbaal van de mondelinge behandeling door de rechtbank, noch uit de bestreden beschikking zelf blijkt dat de stichting bij de rechtbank een verweerschrift heeft ingediend of ter terechtzitting van de rechtbank is gehoord.

Het horen door de rechtbank van de behandelend psychiater is geschied op grond van art. 8 lid 4 Wet Bopz, dat bepaalt dat de rechtbank zich zo mogelijk laat voorlichten door (onder meer) de instelling of psychiater die de betrokkene behandelt of begeleidt, en kan niet uitgelegd worden als een verschijnen van de stichting in de hiervoor bedoelde zin.

3.3 Uit het voorgaande volgt dat de stichting in haar cassatieberoep niet kan worden ontvangen.

4. Beslissing

De Hoge Raad verklaart de stichting niet-ontvankelijk in haar beroep.

Deze beschikking is gegeven door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren E.J. Numann en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 11 juni 2004.