Artikel 46
1. De geneesheer-directeur trekt het in artikel 45 bedoelde verlof in, wanneer de uit de stoornis van de geestvermogens voortvloeiende gevaarlijkheid van betrokkene dit noodzakelijk maakt en wanneer het gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend. Het verlof kan door de geneesheer-directeur worden ingetrokken wanneer de patiënt de gestelde voorwaarden niet nakomt of op verzoek van de patiënt. De geneesheer-directeur stelt zich op de hoogte van de actuele geestelijke gezondheidstoestand van de patiënt. De geneesheer-directeur stelt de patiënt uiterlijk vier dagen na de intrekking van het verlof schriftelijk in kennis van zijn beslissing, onder mededeling van de redenen die tot de intrekking hebben geleid.
2. Met betrekking tot het besluit van de geneesheer-directeur tot intrekking van het verlof staat voor betrokkene en voor ieder der in artikel 4, eerste lid, bedoelde personen de mogelijkheid open de officier van justitie te verzoeken de beslissing van de rechter te verzoeken overeenkomstig artikel 14e, derde en vierde lid.
Details
[Regeling vervallen per 01-01-2020]
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2012:BX5789 - Grenzen rechterlijke toetsing bij omzetting voorwaardelijke machtiging Wet Bopz - 4 oktober 2012
De rechter moet bij de toetsing van een besluit tot gedwongen opname ex art. 14d Wet Bopz binnen de grenzen van het geding blijven. De toetsing beperkt zich tot de rechtmatigheid van dat specifieke opnamebesluit en niet tot mogelijke overtredingen van voorwaarden van een later verleend voorwaardelijk ontslag.
ECLI:NL:HR:2004:AO7733 - Hoge Raad - 10 juni 2004
ECLI:NL:CRVB:2024:1543 - Centrale Raad van Beroep - 24 juli 2024
ECLI:NL:HR:2012:BW0404 - Wet Bopz: Termijnoverschrijding door rechtbank leidt niet tot nietigheid beschikking - 29 maart 2012
De Hoge Raad oordeelt dat de overschrijding van de wettelijke beslistermijn van drie weken (art. 49 lid 9 Wet Bopz) door de rechtbank niet leidt tot nietigheid van de beschikking. Dit is geen schending van een zo essentieel procedurevoorschrift dat nietigheid uit de aard ervan voortvloeit.