Terug naar bibliotheek
Hoge Raad

ECLI:NL:HR:2002:AD5554

Arrest

ECLI:NL:HR:2002:AD55548 januari 2002

Arrest inhoud

8 januari 2002

Strafkamer

nr. 01837/01 U

IV/SM

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te Assen van 23 mei 2001, nummer ASN 3101/62/01, op een verzoek van de Republiek IJsland tot uitlevering van:

[de opgeëiste persoon], geboren te [geboorteplaats] (IJsland) op [geboortedatum] 1965, ten tijde van de bestreden uitspraak gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Norgerhaven" te Veenhuizen.

1. De bestreden uitspraak

De Rechtbank heeft de gevraagde uitlevering van de opgeëiste persoon aan de Republiek IJsland toelaatbaar verklaard voor het in de bestreden uitspraak omschreven feit.

2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de opgeëiste persoon. Namens deze heeft mr. A.A. Franken, advocaat te

Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld.

De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen en dat de Hoge Raad een dag zal bepalen waarop de opgeëiste persoon dient te worden opgeroepen om ter zitting van de Hoge Raad te verschijnen teneinde te worden gehoord omtrent het verzoek tot zijn uitlevering.

3 .Beoordeling van het tweede en derde middel

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artt. 101a RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Beoordeling van het eerste middel

4.1. Het middel bevat de klacht dat het onderzoek in strijd met de artt. 29 Uitleveringswet en 275 en 276 Sv heeft plaatsgehad zonder bijstand van een beëdigde tolk.

4.2.Uit het proces-verbaal van de zitting van de Rechtbank van 10 mei 2001 blijkt niet dat de opgeëiste persoon aldaar is bijgestaan door een tolk zodat het ervoor moet worden gehouden dat het onderzoek op die zitting zonder de bijstand van een tolk heeft plaatsgehad.

4.3. Het middel faalt aangezien:

a. het oordeel of het geval dat de opgeëiste persoon de Nederlandse taal niet verstaat, geheel is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt;

b. de rechter die blijkens een van zijnentwege uitgegane oproeping van een tolk aanvankelijk ervan uitgaat dat aan de voorschriften van de art. 275-276 Sv toepassing dient te worden gegeven, niettemin op grond van het onderzoek te zijner zitting tot het inzicht kan komen dat de opgeëiste persoon in voldoende mate de Nederlandse taal verstaat om het onderzoek zonder de bijstand van een tolk voort te zetten;

c. in cassatie niet kan worden getoetst of de rechter terecht aldus heeft geoordeeld (vgl. HR 2 december 1986, NJ 1987, 539). Vorenbedoeld oordeel van de Rechtbank is niet onbegrijpelijk nu uit het proces-verbaal van de zitting niet blijkt dat door de raadsman van de opgeëiste persoon bezwaar is gemaakt tegen het verhoor van de opgeëiste persoon buiten aanwezigheid van de opgeroepen tolk.

4.4. Gelet op het vorenstaande moet worden aangenomen dat in de bestreden uitspraak bij vergissing is vermeld dat de opgeëiste persoon bij zijn verhoor ter zitting werd bijgestaan door een tolk.

4.5. Het middel is derhalve vruchteloos voorgesteld.

5. Slotsom

Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.

6. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend-griffier H.H.A. de Nijs, en uitgesproken op 8 januari 2002.