Arrest inhoud

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 15 september 1992 op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:

[klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1952, wonende te [woonplaats].

MIDDEL

Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd, waarvan niet-naleving nietigheid medebrengt.

In het bijzonder zijn de artt. 118, 118a en 552a Sv geschonden, doordien de Rechtbank het namens requirant op 19 augustus 1992 ingediende klaagschrift, kort samengevat inhoudende dat

ten onrechte, althans om redenen die de beschikking niet kunnen dragen, ongegrond heeft verklaard.

De beschikking van de Rechtbank is tengevolge hiervan niet naar de eis der wet met redenen omkleed.

Toelichting

Nu blijkens het Proces-verbaal van behandeling in Raadkamer de OvJ heeft verklaard, zakelijk weergegeven: ‘’Nu er geen belang van strafvordering meer is ben ik van mening dat de auto volgens de hoofdregel van strafvordering aan de beslagene teruggegeven dient te worden. Volgens rechtspraak van de Hoge Raad kan de rechtbank in de gegeven situatie niet meer in de beoordeling treden’’, mocht de Rechtbank het beklag niet ongegrond verklaren zonder te doen blijken dat zij heeft onderzocht of zich een der gevallen bedoeld in art. 118a Sv voordeed. Aangezien de bestreden beschikking op dit punt niets inhoudt, is zij niet naar de eis der wet met redenen omkleed.

De rechtbank heeft, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende overwogen en beslist:

Op grond van de stukken is gebleken dat de belanghebbende Amev Schadeverzekering N.V. op 13 mei 1992 een klaagschrift heeft ingediend en voorts dat op 21 juli 1992 de zaak tegen klager is geseponeerd zonder beslissing omtrent de inbeslaggenomen auto.

Nu een ander dan de beslagene een klaagschrift heeft ingediend en het belang van strafvordering geen voortduring van het beslag eist, dient de rechtbank in dit geval, bij beantwoording van de vraag aan wie de auto teruggegeven dient te worden zich te laten leiden door hetgeen op het eerste gezicht redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord is.

De rechtbank is van oordeel dat — gelet op de koopprijs die de beslagene heeft betaald, het feit dat de beslagene bij de koop alle kentekendelen kreeg, de anonimiteit van degene van wie klager de auto heeft gekocht en het gebrek aan verder onderzoek door klager — het op het eerste gezicht redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord is de auto aan een ander dan de beslagene, te weten de rechtsopvolger van de bestolene in kwestie terug te geven.

Het beklag dient derhalve ongegrond te worden verklaard.

5.1. Het middel ziet eraan voorbij dat te dezen tevens een ander dan [klager] (de beslagene) een klaagschrift heeft ingediend, strekkende tot teruggave aan deze derde van de inbeslaggenomen auto, en dat de Rechtbank in zodanig geval — indien het belang van de strafvordering het voortduren van het beslag niet meer vordert — zal moeten beoordelen of het op het eerste gezicht redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord is de inbeslaggenomen zaak aan deze derde-klager terug te geven, in plaats van aan de beslagene. Bij de beantwoording van die vraag aan de hand van evenvermelde maatstaf zal de rechter niet behoren te treden in de beslechting van burgerrechtelijke eigendoms- en bezitskwesties, maar daarbij zal hij wel civielrechtelijke aspecten mogen betrekken.

5.2. Overwegend als onder 4 is weergegeven, heeft de rechter zonder miskenning van evenbedoelde maatstaf op toereikende gronden geoordeeld; de juistheid van dat oordeel kan, verweven als het is met de feitelijke waardering van de omstandigheden van het geval, in cassatie niet ten toets komen.

5.3. Uit het vorenstaande volgt dat het middel ondeugdelijk is.

Deze beschikking is gegeven door de vice-president Haak als voorzitter, en de raadsheren Mout en Van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp, in bijzijn van de waarnemend-griffier Kortenhorst, in raadkamer van 2 maart 1993.