ECLI:NL:GHDHA:2025:2048 - Gerechtshof Den Haag - 23 september 2025
Arrest
Rechtsgebieden
Arrest inhoud
Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.341.839/01 Zaak- en rekestnummer rechtbank : C/10/662892 / HA RK 23-744
Beschikking van 23 september 2025
in de zaak van
1 [verzoeker 1],
wonend in [woonplaats], gemeente [gemeente], 2. [verzoeker 2] B.V., gevestigd in [vestigingsplaats], verzoekers, advocaat: mr. A.G.M. Lieshout, kantoorhoudend in Utrecht,
tegen
1 [verweerder 1],
wonend in [woonplaats],
2.[verweerder 2] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats],
- [verweerder 3],
wonend in [woonplaats],
- [verweerder 4] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats], verweerders, advocaat: mr. S.J.A. van Dam, kantoorhoudend in Rotterdam.
Het hof noemt partijen hierna [verzoekers] en [verweerders]
1 De zaak in het kort
In eerste aanleg is het verzoek van [verzoekers] om een voorlopig getuigenverhoor te mogen houden gedeeltelijk toegewezen. Het verzoek is afgewezen voor wat betreft enkele onderwerpen en twee van de getuigen die [verzoekers] willen laten horen. In hoger beroep wordt beslist dat er geen grond is voor alle beperkingen wat betreft de onderwerpen en de te horen getuigen.
2 Procesverloop in hoger beroep
Bij beroepschrift, ter griffie ingekomen op 14 maart 2024 zijn [verzoekers] in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 14 december 2023 (hierna: de bestreden beschikking).
[verweerders] hebben een verweerschrift ingediend dat op 25 september 2024 is ontvangen ter griffie van het hof.
[verzoekers] hebben een verweerschrift incidenteel appel ingediend dat op 8 november 2024 is ontvangen ter griffie van het hof.
[verzoekers] hebben bij akte ingekomen op 7 februari 2025 de aanvullende bijlagen 6 tot en met 8 ingediend.
[verweerders] hebben bij akte van 10 februari 2025 de aanvullende bijlage 5 ingediend.
Partijen hebben hun standpunten uiteengezet tijdens de mondelinge behandeling op 20 februari 2025. Van de mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt.
De zaak is enkele maanden aangehouden wegens schikkingsonderhandelingen. Partijen hebben het hof op 1 juli 2025 bericht dat geen schikking is bereikt en hebben verzocht om uitspraak te doen.
Vervolgens is de datum voor de beschikking (nader) bepaald.
3 Feitelijke achtergrond
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking onder 2.1 tot en met 2.3 een aantal feiten vastgesteld. De juistheid daarvan is - behoudens de oprichtingsdatum van Tresios Engineering LLC, die hierna in 3.3 is gecorrigeerd - in hoger beroep niet in geschil zodat ook het hof deze feiten tot uitgangspunt zal nemen. Zij worden voor zover relevant aangevuld met enkele andere feiten die tussen partijen vaststaan. Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1 Op 15 april 2019 hebben [verzoeker 1] (hierna: [verzoeker 1]), [verweerder 1] (hierna: [verweerder 1]) en [verweerder 3] (hierna: [verweerder 3]) gezamenlijk Tresios B.V. (hierna: de oude Tresios) opgericht. [verzoeker 1], [verweerder 1] en [verweerder 3] hebben een managementovereenkomst gesloten en zijn via hun vennootschappen bestuurders geworden van de oude Tresios.
3.2 Eind 2020, begin 2021 ontstond er een geschil tussen partijen. In maart 2021 heeft [verzoeker 1] de managementovereenkomst opgezegd.
3.3 Op 2 juli 2021 is op de aandeelhoudersvergadering van de oude Tresios unaniem gestemd voor een besluit tot het ontslag van (de vennootschap van) [verzoeker 1] als bestuurder. Per deze datum is (de vennootschap van) [verzoeker 1] teruggetreden als bestuurder van de oude Tresios.
3.4 Op 2 mei 2022 is de oude Tresios ontbonden.
3.5 [verweerders] hebben, zonder [verzoeker 1], de volgende entiteiten opgericht: op 28 april 2021 Tresios Holding B.V., op 25 oktober 2021 Tresios Contracting B.V., op 7 februari 2022 Tresios Recruitment B.V. en op 15 juli 2022 Tresios Renewables B.V. In dezelfde periode hebben [verweerders] twee vennootschappen in het buitenland opgericht, namelijk op 14 juli 2021 de vennootschap naar Grieks recht Tresios Engineering LLC en op 1 juli 2022 de vennootschap naar Engels recht Tresios QAQC Experts LTD. De zes hiervoor genoemde door [verweerders] opgerichte vennootschappen worden hierna gezamenlijk de nieuwe Tresiossen genoemd.
4 Procedure bij de rechtbank
4.1 Bij verzoekschrift van 20 juli 2023 hebben [verzoekers], zakelijk weergegeven, de rechtbank verzocht om te bevelen dat een voorlopig getuigenverhoor zal worden gelast.
4.2 [verweerders] hebben hiertegen verweer gevoerd en verzocht om het verzoek af te wijzen.
4.3 De rechtbank heeft het verzoek gedeeltelijk toegewezen. Beslist is dat [verzoekers] als getuigen mogen horen: de heren [verweerder 3], [verweerder 1], [A], [B] en [C], en de dames [D] en [E]. Er mogen vragen worden gesteld aan de getuigen over de volgende onderwerpen:
5 Beoordeling in hoger beroep
5.1 [verzoekers] verzoeken, zakelijk weergegeven, de bestreden beschikking gedeeltelijk te vernietigen en alsnog een getuigenverhoor te bevelen waarbij: 1) ook vragen mogen worden gesteld over Tresios Renewables B.V., Tresios QAQC Experts LTD en Tresios Engineering LLC; 2) ook vragen mogen worden gesteld die betrekking hebben op onderwerpen waarover schriftelijke stukken bij [verweerders] beschikbaar kunnen zijn; en 3) ook de heer [F] en mevrouw [G] mogen worden gehoord; een en ander met veroordeling van [verweerders] in de kosten van dit hoger beroep.
5.2 [verweerders] concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [verzoekers] in het hoger beroep althans tot afwijzing van het verzoek met veroordeling van [verzoekers] in de reële (proces)kosten van het hoger beroep.
5.3 Het hof stelt vast dat [verweerders] met het beroep op niet-ontvankelijkheid geen incidenteel hoger beroep hebben ingesteld tegen de bestreden beschikking, en partijen hebben dit ook niet anders bedoeld of opgevat. Het hof zal daarom voorbijgaan aan de inhoud van het door [verzoekers] ingediende (voorwaardelijke) verweerschrift incidenteel hoger beroep. De ontvankelijkheid van het hoger beroep
5.4 [verweerders] hebben zich op het standpunt gesteld, met verwijzing naar artikel 334 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), dat [verzoekers] niet-ontvankelijk zijn in het hoger beroep omdat zij hebben berust in de bestreden beschikking. [verzoekers] hebben namelijk op 27 februari 2024 al als getuigen gehoord [verweerder 3], [verweerder 1] en [B] in het kader van het gedeeltelijk toegewezen getuigenverhoor, zonder zich expliciet het recht op hoger beroep voor te behouden tegen de in de beschikking opgenomen beperkingen, en zij hebben pas daarna hoger beroep ingesteld.
5.5 Berusting in een rechterlijke uitspraak is het te kennen geven aan de wederpartij van de wil om zich bij die uitspraak neer te leggen en aldus afstand te doen van het recht om daartegen een rechtsmiddel in te stellen. Van berusting kan slechts sprake zijn indien de in het ongelijk gestelde partij na de uitspraak jegens de wederpartij heeft verklaard dat zij zich bij de uitspraak neerlegt of jegens de wederpartij een houding heeft aangenomen waaruit dit in het licht van de omstandigheden van het geval ondubbelzinnig blijkt. Indien de wederpartij van de in het ongelijk gestelde partij uit diens uitingen heeft afgeleid en in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs heeft mogen afleiden dat deze op ondubbelzinnige wijze haar wil om in de uitspraak te berusten tot uitdrukking heeft gebracht, kan jegens die wederpartij op het ontbreken van die wil geen beroep worden gedaan.
5.6 Het hof is van oordeel dat niet kan worden geoordeeld dat [verzoekers] jegens [verweerders] een houding hebben aangenomen waaruit ondubbelzinnig blijkt dat zij zich bij de bestreden beschikking hebben neergelegd. Het enkele feit dat een procespartij gevolg geeft aan een rechterlijke uitspraak betekent op zichzelf nog niet dat die procespartij zich ondubbelzinnig bij de uitspraak neerlegt. Dat [verzoekers] al een begin hadden gemaakt met het horen van enkele getuigen alvorens hoger beroep in te stellen, zonder zich expliciet het recht op hoger beroep voor te behouden tegen de in de beschikking opgenomen beperkingen, volstaat dus niet om berusting in de bestreden beschikking aan te nemen. Dat in dit geval [verzoekers] de verzoekers zijn, die uitvoering van de bestreden beschikking volledig en ongedwongen in handen hebben, zoals [verweerders] hebben aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
5.7 Aan [verweerders] kan worden toegegeven dat de gang van zaken tot enige vertraging heeft geleid, maar dat is naar het oordeel van het hof onvoldoende om strijd met de eisen van een goede procesorde, laat staan misbruik van procesrecht, aan te nemen, zoals zij hebben bepleit. [verzoekers] zijn derhalve ontvankelijk in het hoger beroep. De gronden voor afwijzing van een voorlopig getuigenverhoor
5.8 Het hof stelt voorop dat een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor als bedoeld in artikel 186 Rv, als het overigens aan de eisen voor toewijzing daarvan voldoet, kan worden afgewezen op één van de volgende gronden: dat de verzoeker daarbij geen belang als bedoeld in art. 3:303 BW heeft, dat van de bevoegdheid tot het bezigen van dit middel misbruik wordt gemaakt - waarvan onder meer sprake kan zijn wanneer de verzoeker wegens de onevenredigheid van de over en weer betrokken belangen in redelijkheid niet tot toepassing van die bevoegdheid kan worden toegelaten -, dat het strijdig is met een goede procesorde, dan wel dat het moet afstuiten op een ander, door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar (vgl. HR 11 februari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR6809). Vragen over Tresios Renewables B.V., Tresios QAQC Experts LTD en Tresios Engineering LLC
5.9 [verzoekers] stellen dat de rechtbank ten onrechte heeft beslist dat in het voorlopig getuigenverhoor geen vragen gesteld mogen worden over Tresios Renewables B.V., Tresios QAQC Experts LTD en Tresios Engineering LLC. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat deze entiteiten pas ruim een jaar na het vertrek van [verzoeker 1] bij de oude Tresios zijn opgericht, en dat [verzoeker 1] niet heeft gereageerd op het verweer van [verweerders] dat deze entiteiten wezenlijk andere activiteiten dan de oude Tresios verrichten, zodat het verzoek in zoverre het karakter van een fishing expedition heeft.
5.10 Volgens [verzoekers] zegt het tijdsverloop tussen het vertrek van [verzoeker 1] bij de oude Tresios en het oprichten van de hierboven genoemde entiteiten niets over de mogelijkheid van het voortzetten van activiteiten van de oude Tresios in die entiteiten. De oude Tresios is pas op 2 mei 2022 ontbonden. Tot die tijd waren [verweerders] daarvan de enige bestuurders en hadden zij alle gelegenheid om te bedenken welke activiteiten of activa zij naar de nieuwe entiteiten konden overhevelen. [verweerders] hebben zelf gesteld dat zij de naam Tresios weer hebben gebruikt vanwege de opgebouwde relaties, dus een profijtelijke link met de oude Tresios is volgens [verzoekers] een gegeven. Ten aanzien van Tresios Engineering LLC geldt bovendien dat die entiteit is opgericht op 14 juli 2021 en niet op 14 juli 2022, zoals de rechtbank ten onrechte heeft vermeld onder 2.3 van de beschikking.
5.11 Het tweede argument van de rechtbank is naar de mening van [verzoekers] evenmin valide. In het verzoekschrift is uitgebreid toegelicht dat de nieuwe Tresiossen nauwe relaties hebben met de oude Tresios (zoals met betrekking tot de naamgeving, betrokken personen, huisvesting en activiteiten). In welke mate de nieuwe Tresiossen gebruik hebben gemaakt of gebruikmaken van de verworvenheden in brede zin van de oude Tresios is echter niet duidelijk en het is legitiem om daarover in het kader van de bepaling van de procespositie van [verzoekers], waarvoor een voorlopig getuigenverhoor mede is bedoeld, vragen te mogen stellen. De ontkenning door [verweerders] van het overhevelen van activiteiten kan geen reden zijn om daarover geen vragen te mogen stellen, aldus [verzoekers]
5.12 [verweerders] hebben tot hun verweer aangevoerd, zakelijk weergegeven, dat zij voldoende hebben aangetoond dat er geen activiteiten of activa naar de nieuwe Tresiossen konden worden overgeheveld. Dat het merendeel van deze entiteiten pas geruime tijd na het vertrek van [verzoeker 1] is opgericht, toont aan dat er geen directe continuïteit kan bestaan tussen de oude Tresios en de nieuwe Tresiossen. [verweerders] zijn andere activiteiten gestart die niet onder de oude Tresios verricht hadden kunnen worden. De nieuwe activiteiten concurreren ook niet met de werkzaamheden van de oude Tresios. En zelfs als de activiteiten van de nieuwe Tresiossen gelijk of vergelijkbaar zouden zijn met die van de oude Tresios, had de oude Tresios die activiteiten niet kunnen uitvoeren wegens het ontbreken van een engineer of de juiste certificeringen of accreditaties, aldus [verweerders]
5.13 Het hof overweegt dat [verzoekers] voldoende hebben toegelicht waarom zij er belang bij hebben om ook vragen te stellen die betrekking hebben op Tresios Renewables B.V., Tresios QAQC Experts LTD en Tresios Engineering LLC. Dat [verweerders] van mening zijn dat zij voldoende hebben aangetoond dat er geen activiteiten of activa naar deze entiteiten kunnen zijn overgeheveld, wat daarvan zij, maakt niet dat [verzoekers] bij de door hen gewenste vragen geen gerechtvaardigd belang hebben. Evenmin staat één van de andere weigeringsgronden eraan in de weg dat [verzoekers] dergelijke vragen stellen. Vragen over onderwerpen waarover [verweerders] schriftelijke stukken hebben
5.14 [verzoekers] stellen dat de rechtbank ten onrechte heeft beslist dat in het voorlopig getuigenverhoor geen vragen gesteld mogen worden over onderwerpen (zoals de ISO-certificering of de huur van het kantoorpand) waarover [verweerders] schriftelijke stukken hebben die zij ook bereid zijn te verstrekken. Het is de bedoeling van [verzoekers] om in het getuigenverhoor te vragen hoe de gang van zaken is geweest die in verband staat met de schriftelijke informatie, niet om te vragen naar de exacte inhoud van die stukken, aldus [verzoekers]
5.15 [verweerders] hebben hiertegen aangevoerd dat [verzoekers] erg lang hebben gewacht alvorens schriftelijke stukken op te vragen. Bovendien vragen [verzoekers] in hoger beroep iets te vernietigen wat niet in de bestreden beschikking staat. De beperking in de beschikking in 3.7 ziet niet op alle onderwerpen waarvan schriftelijke stukken bij [verweerders] beschikbaar kunnen zijn. Het verzoek van [verzoekers] is te ruim en vormt een fishing expedition.
5.16 Het hof overweegt dat [verzoekers] inmiddels de desbetreffende schriftelijke informatie hebben opgevraagd en ontvangen. [verzoekers] hebben niet of onvoldoende nader toegelicht dat zij daarnaast nog behoefte hebben aan informatie over deze onderwerpen. Het hof acht daarom aannemelijk dat de informatie waaraan [verzoekers] behoefte hebben, kan blijken uit de door hen ontvangen schriftelijke informatie. Het houden van een tijdrovend voorlopig getuigenverhoor over deze onderwerpen met bijbehorende kosten stuit daarom af op strijd met de eisen van een goede procesorde. Ook [F] en [G] mogen als getuige gehoord worden
5.17 Aangezien, zoals hiervoor is overwogen, zal worden beslist dat ook over Tresios Renewables B.V. vragen mogen worden gesteld, is er geen grond om het horen als getuige van [F] (hierna: [F]) af te wijzen. Voorts ziet het hof geen grond voor een beperking in onderwerpen waarover [F] als getuige mag worden bevraagd aangezien [verzoekers] in eerste aanleg hebben gesteld dat zij verwachten dat [F] gelet op zijn betrokkenheid bij de oude Tresios en de nieuwe Tresiossen over een groot deel van de genoemde onderwerpen, dus niet alleen over Tresios Renewables B.V., kan verklaren.
5.18 [verzoekers] hebben zowel in eerste aanleg (zie o.a. de spreekaantekeningen in eerste aanleg onder punt 13) als in hoger beroep gemotiveerd betwist dat het verhoor voor [G] emotioneel te belastend zou zijn. [verweerders] hebben niet nader onderbouwd dat en zo ja, waarom een verhoor voor haar emotioneel te belastend zou zijn, en op grond waarvan om die reden van een verhoor zou moeten worden afgezien. In hoger beroep hebben [verweerders] nog aangevoerd dat [G] niets nuttigs kan en zal verklaren. Een dergelijke niet nader onderbouwde verwachting omtrent hetgeen een getuige zal (kunnen) verklaren, wat daarvan zij, vormt echter geen afwijzingsgrond voor het horen van de betrokkene als getuige. Ook [G] zal derhalve als getuige gehoord mogen worden. Conclusie en proceskosten
5.19 De conclusie is dat het hoger beroep van [verzoekers] grotendeels slaagt. Daarom zal het hof de beschikking vernietigen en beslissen zoals hierna wordt vermeld. Het hof zal [verweerders] als de overwegend in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.
5.20 Die proceskosten worden begroot op: griffierecht € 798,- salaris advocaat € 2.428,- (2 punten × tarief II) nakosten € 178,- (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing) Totaal € 3.404,-
6 Beslissing
Het hof:
Deze beschikking is gegeven door mrs. F.J. Verbeek, E.I. Mentink en A.J. Swelheim en in het openbaar uitgesproken op 23 september 2025 in aanwezigheid van de griffier.