ECLI:NL:GHDHA:2025:2043 - Gerechtshof Den Haag - 19 september 2025
Arrest
Arrest inhoud
Rolnummer: 22-003719-24
Parketnummer: 09-141295-24
Datum uitspraak: 19 september 2025
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 1 november 2024 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land] ) op [land] 2001, thans gedetineerd in [verblijfplaats] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 2 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tweeënveertig maanden met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Waar hierna wordt gesproken van “de zaak” of “het vonnis”, wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - tenlastegelegd dat: 1. hij op of omstreeks 24 april 2024 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 37,6 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende methamfetamine, zijnde methamfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd behoudens ten aanzien van de strafoplegging en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertig maanden met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: hij op of omstreeks24 april 2024 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 36,6 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende methamfetamine, zijnde methamfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De verdediging heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat de verdachte wetenschap had met betrekking tot de aanwezigheid van verdovende middelen in de woning aan de [adres] te Den Haag, zodat van opzet geen sprake is.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Feiten en omstandigheden
Op 24 april 2024 heeft de politie een inval gedaan in de woning aan de [adres] in Den Haag en trof daar de verdachte en twee andere personen aan. Verder werd in de woning een aantal verhuisdozen en tassen aangetroffen waarin – niet bloot in het zicht - vershoudbakken zaten die waren gevuld met een kristallen substantie. Deze dozen en tassen stonden in de keuken, woonkamer en in een voorraadkast in de woonkamer. Uit onderzoek van het NFI bleek dat de substantie methamfetamine betrof. In totaal is in de woning ongeveer 36,6 kilogram methamfetamine aangetroffen. In de woning is een notitie aangetroffen, in de Spaanse taal, met daarop de woorden “stof/poeder, ongewassen, zeef en product” en termen als “liter en kilo’s”. Het handschrift op een gefilmde notitie op de telefoon van de verdachte vertoont grote overeenkomsten met het handschrift op voornoemde in de woning aangetroffen notitie.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij de medeverdachte [medeverdachte] op een feest heeft leren kennen en dat hij van [medeverdachte] voor weinig geld een kamer in de woning aan de [adres] aangeboden kreeg. Vanwege zijn financiële situatie heeft de verdachte het aanbod geaccepteerd en heeft hij de kamer betrokken. Zowel in eerste aanleg als in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij niet van de drugs af wist. De verdachte heeft in hoger beroep verklaard dat hij deze woning drie maanden heeft bewoond.
Juridisch kader
Het hof stelt voorop dat van het aanwezig hebben als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder C, Opiumwet, sprake is als de verdachte feitelijke macht over de verdovende middelen kan uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken. De verdovende middelen hoeven zich daarvoor niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van de verdachte te bevinden. Voor de bewezenverklaring van het aanwezig hebben hoeft niet te kunnen worden vastgesteld dat de verdovende middelen aan de verdachte toebehoren of dat sprake is van beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van de verdovende middelen. Voor een bewezenverklaring van het tenlastegelegde opzet is vereist dat de verdachte wetenschap moet hebben gehad van de aanwezigheid van de verdovende middelen, of dat hij bewust de aanmerkelijke kans op de aanwezigheid daarvan moet hebben aanvaard.
Oordeel van het hof
Op het moment van de inval op 24 april 2024 verbleef de verdachte – als gezegd blijkens zijn eigen verklaring - drie maanden in de woning aan de [adres] . Hij maakte gebruik van de woning, had daar een kamer tot zijn beschikking en kwam ook in de woonkamer. In functionele ruimtes in de woning, waaronder de woonkamer, de keuken en een voorraadkast in de woonkamer stonden verhuisdozen en/of tassen waarin de methamfetamine is aangetroffen. Deze dozen en tassen waren derhalve voor iedereen die zich in de woning bevond, en dus ook voor de verdachte, vrij toegankelijk. Een deel van deze dozen en tassen stond bovendien open in het zicht in de woonkamer en keuken. Het is een feit van algemene bekendheid dat een hoeveelheid methamfetamine zoals in de woning aangetroffen een zeer aanzienlijke straatwaarde heeft. Naar het oordeel van het hof is het niet aannemelijk dat een dergelijke waardevolle hoeveelheid harddrugs op toegankelijke en/of zichtbare plekken in een woning wordt bewaard zonder dat de bewoners van die woning daarvan af weten. Het is immers moeilijk voorstelbaar dat de eigenaar van die drugs het risico neemt dat een van de bewoners er met de drugs vandoor zou gaan. Naar het oordeel van het hof volgt uit al het voorgaande dat de verdachte wist dat zich in de woning methamfetamine bevond. Aan de andersluidende verklaring van de verdachte hecht het hof dus geen geloof. Dat de dozen mogelijk gesloten waren en de zich in de tassen en dozen bevindende vershoudbakken met methamfetamine niet direct en “bloot” zichtbaar waren, doet daar naar het oordeel van het hof in casu niet aan af. Het hof betrekt bij zijn oordeel de notities die zijn aangetroffen in de woning met daarop termen die onmiskenbaar drugsgerelateerd zijn. Gelet op de overeenkomsten in handschrift met een op de telefoon van de verdachte aangetroffen gefilmde notitie, gaat het hof ervan uit dat de verdachte ook de aangetroffen fysieke notities heeft geschreven.
Het verweer wordt verworpen.
Vrijspraak medeplegen
Het hof is van oordeel dat de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en een of meer anderen niet is komen vast te staan. De enkele omstandigheid dat in de woning aan de [adres] twee andere personen verbleven die ook weet hadden van de aanwezigheid van de methamfetamine, acht het hof daartoe onvoldoende. Daarom zal de verdachte worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft ruim 36 kilogram methamfetamine aanwezig gehad in een woning. Het is een feit van algemene bekendheid dat verdovende middelen schadelijk zijn voor de volksgezondheid. Voor methamfetamine geldt dat in het bijzonder, mede gezien de ontwrichtende werking en het uitermate verslavende karakter ervan. Een dergelijk feit brengt bovendien onrust voor de samenleving mee en is maatschappelijk gezien onaanvaardbaar. Tenslotte leiden drugs veelal, direct en indirect, tot vele vormen van andere criminaliteit. De verdachte heeft hiervoor kennelijk geen enkel oog gehad en was slechts uit op eigen financieel gewin.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 25 augustus 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Gelet op de ernst van het feit en de hoeveelheid aangetroffen verdovende middelen, kan naar het oordeel van het hof geen andere straf volgen dan een straf die vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Deze straf is lager dan de straf die de rechtbank heeft opgelegd en de straf die door de advocaat-generaal is gevorderd. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat, voor zover het hof kan vaststellen, sprake is van een relatief geringe betrokkenheid van de verdachte bij het bewezenverklaarde, aangezien die zich volgens de voorhanden zijnde bewijsmiddelen heeft beperkt tot het verblijven in de woning waar de drugs is aangetroffen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. K. Versteeg, als voorzitter, en mr. A.S.I. van Delden en mr. B.W. Mulder, leden, in bijzijn van de griffier mr. L.R.I.G. Ondracek.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 19 september 2025.
mr. A.S.I. van Delden is buiten staat dit arrest te ondertekenen.