ECLI:NL:GHDHA:2025:1979 - Gerechtshof Den Haag - 23 september 2025
Arrest
Formele relaties
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer : 200.357.304/01 Insolventienummer rechtbank : C/10/24/106 R
Arrest van 23 september 2025
in de zaak van
[appellant], wonend in [woonplaats], appellant, hierna te noemen: [appellant], advocaat: mr. A.F.I. Derby te Rotterdam.
1 Het verloop van de procedure
1.1 Bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 31 juli 2024 is ten aanzien van [appellant] de schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard. Deze schuldsaneringsregeling is op voordracht van de rechter-commissaris beëindigd bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 16 juli 2025. Tegen dit vonnis heeft [appellant] hoger beroep ingesteld bij het op 24 juli 2025 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift (met producties). Op 12 september 2025 heeft N.T. van der Deijssel, de bewindvoerder, de laatste stand van zaken en de openbare verslagen aan het hof toegezonden. Het hof heeft daarnaast nog kennisgenomen van door [appellant] nader overgelegde producties.
1.2 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 september 2025. Verschenen zijn: [appellant], bijgestaan door zijn advocaat, en J. Hoogland namens de bewindvoerder.
2 De beoordeling van het hoger beroep
2.1 De rechtbank heeft de toepassing van de schuldsaneringsregeling van [appellant] beëindigd op grond van het oordeel dat hij tracht zijn schuldeisers te benadelen (artikel 350 lid 3 aanhef en onder e Fw). De rechtbank heeft daarbij - samengevat - het volgende overwogen.
2.2 Volgens de rechtbank is [appellant] ernstig tekortgeschoten in zijn informatieverplichting door de ontvangst van een aanzienlijke schadevergoeding van € 144.000,- niet aan de bewindvoerder te melden. Gelet op het moment van ontvangst kort na toelating tot de schuldsaneringsregeling, had van [appellant] mogen worden verwacht dat hij direct contact had opgenomen met de bewindvoerder om te overleggen hoe met dit bedrag moest worden omgegaan. Door dit na te laten en het bedrag zonder toestemming aan te wenden voor privébetalingen en overboekingen aan zijn kinderen, heeft [appellant] de boedel benadeeld. Daarnaast heeft [appellant] in strijd met zijn verplichtingen nagelaten het bedrag aan de boedel af te dragen. Dat [appellant] zich daarbij heeft laten informeren door derden doet aan zijn eigen verantwoordelijkheid binnen de WSNP niet af. Dat bovengenoemde tekortkomingen [appellant] niet te verwijten zijn, is dan ook onvoldoende aannemelijk geworden. Herstel van deze tekortkomingen is bovendien niet mogelijk, nu [appellant] stelt dat het geld volledig is besteed en slechts € 5.000,- kan worden terugbetaald. Daarmee ontbreekt elk zicht op herstel van de benadeling van de schuldeisers.
2.3 [appellant] is het niet eens met het oordeel van de rechtbank. Hij heeft aangevoerd dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij de schadevergoeding, in casu een letselschade-uitkering, niet hoefde af te dragen aan de boedel. Dit gelet op het persoonlijk karakter van die vergoeding. Hij was daarover door zijn advocaat geïnformeerd. [appellant] heeft weliswaar nagelaten om de uitkering onverwijld te melden en af te dragen aan de boedel, maar hij handelde niet met het oogmerk om zijn schuldeisers te benadelen. Daar komt bij dat [appellant] geen eerdere gedragingen heeft vertoond die duiden op een patroon van benadeling of een gebrek aan medewerking. [appellant] is dan ook van mening dat niet kan worden geconcludeerd dat hij heeft getracht zijn schuldeisers te benadelen. Er is hooguit sprake van een nalatigheid die binnen de context van de schuldsanering geen definitieve beëindiging rechtvaardigt, maar eventueel aanleiding zou kunnen zijn voor een verlenging van de regeling. De ontvangen uitkering is naar zeggen van [appellant] besteed aan uitgaven die voortkwamen uit persoonlijke omstandigheden, het voldoen van oude privéschulden, de grafkosten van zijn overleden vader en een uitkering aan zijn familieleden. Er is geen sprake geweest van luxe bestedingen. Op dit moment beschikt [appellant] nog over een bedrag van € 5.000,- dat kan worden gebruikt ten behoeve van zijn schuldeisers.
2.4 De bewindvoerder heeft – kort samengevat - verklaard dat [appellant] is tekortgeschoten in de nakoming van de informatieplicht en de afdrachtplicht. [appellant] heeft immers geen melding gemaakt van de door hem ontvangen letselschade-uitkering en ook heeft hij nagelaten (een deel van) die uitkering op de boedelrekening te storten. Hiermee hadden alle schuldeisers van [appellant] kunnen worden voldaan.
2.5 Vooropgesteld wordt dat van personen ten aanzien van wie de schuldsanering is uitgesproken mag worden verwacht dat zij zich tot het uiterste inspannen om te voldoen aan de daaraan verbonden verplichtingen. Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat [appellant] zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren is nagekomen. Daartoe overweegt het hof het volgende.
2.6 Het hof stelt vast dat [appellant] een schadevergoeding van in totaal € 156.000,- heeft ontvangen in verband met een arbeidsongeval dat hem is overkomen in september 2022. Een bedrag van € 144.000,- is op 20 augustus 2024 aan hem uitbetaald. Dit bedrag heeft hij vervolgens dezelfde dag doorgestort naar de rekening van zijn oudste zoon. Een bedrag van € 12.000,- was reeds eerder door [appellant] bij wege van voorschot ontvangen. [appellant] heeft, in strijd met zijn informatieverplichting, de ontvangen schadevergoeding pas eind december 2024 gemeld aan de bewindvoerder. Het had op de weg van [appellant] gelegen de schadevergoeding tijdig aan de bewindvoerder te melden. Meer klemmend is dat [appellant] niet heeft voldaan aan de afdrachtplicht, aangezien hij verplicht was (ten minste een deel van) de ontvangen schadevergoeding op de boedelrekening te storten. [appellant] heeft aangegeven dat een deel van de overgemaakte schadevergoeding naar zijn kinderen is gegaan en dat zij de ontvangen bedragen volledig hebben besteed. Hij heeft ook verklaard een deel van de schadevergoeding te hebben aangewend voor de betaling van oude privé-schulden. [appellant] heeft dit echter niet met schriftelijke stukken onderbouwd of op een andere manier aannemelijk gemaakt. Ook voor zover [appellant] stelt dat hij door het geld over te maken aan zijn kinderen toekomstige zorg bij hen heeft ingekocht, blijkt dat uit niets en vormt dat nog geen voldoende rechtvaardiging om € 144.000,- – zonder overleg met de bewindvoerder – buiten bereik van de boedel te houden door dit bedrag direct na ontvangst aan zijn kinderen door te storten. Indien (een deel van) de schadevergoeding correct was gestort op de boedelrekening, had dit bedrag kunnen worden gebruikt om de schuldeisers van [appellant] volledig te voldoen, waarbij mogelijk zelfs een bedrag voor hemzelf overgebleven zou zijn. Door dit na te laten heeft [appellant] zijn schuldeisers ernstig benadeeld.
2.7 Gelet op het voorgaande en het ontbreken van enig concreet plan om de boedelachterstand in de toekomst alsnog in te lopen, dient het bestreden vonnis te wordenbekrachtigd. Het hof is daarbij van oordeel dat er geen aanleiding bestaat om - zoals door [appellant] is verzocht - de looptijd van de schuldsaneringsregeling te verlengen, teneinde hem in de gelegenheid te stellen zijn tekortkoming(en) te repareren. [appellant] heeft weliswaar aangegeven steun van familie en kinderen te zullen vragen, maar een concreet plan om de zeer forse boedelachterstand in te lopen ontbreekt. De aangeboden € 5.000,- staat niet in verhouding tot de door hem ontvangen en niet aan de bewindvoerder gemelde/afgedragen schadevergoeding.
De beslissing Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 16 juli 2025. Dit arrest is gewezen door mrs. A.J.P. Schild, G.C. de Heer en A.J. Swelheim en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 september 2025 in aanwezigheid van de griffier.