ECLI:NL:GHDHA:2025:1776 - Gerechtshof Den Haag - 10 september 2025
Arrest
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummers : 200.345.244/01 en 200.345.377/01 rekestnummers rechtbank : FA RK 23-3192 en FA RK 23-5557 zaaknummers rechtbank : C/09/646996 en C/09/651650
beschikking van de meervoudige kamer van 10 september 2025
inzake
[de vrouw] , wonende te [woonplaats] , verzoekster in het principaal hoger beroep, verweerster in het incidenteel hoger beroep, hierna te noemen: de vrouw, advocaat mr. K. van der Bijl te Bodengraven,
tegen
[de man] , wonende te [woonplaats] , verweerder in het principaal hoger beroep, verzoeker in het incidenteel hoger beroep, hierna te noemen: de man, advocaat mr. J.L.J. Kapteijn te Alphen aan den Rijn.
1 Het verloop van het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) van 23 mei 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).
2 Het geding in hoger beroep
2.1 De vrouw is op 21 augustus 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2 De man heeft op 24 oktober 2024 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3 De vrouw heeft op 17 januari 2025 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4 Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
2.5 De hierna te noemen minderjarige [minderjarige 1] heeft haar mening per brief kenbaar gemaakt.
2.6 De mondelinge behandeling heeft op 27 juni 2025 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
2.7 De advocaat van de man heeft ter zitting spreekaantekeningen overgelegd en voorgedragen. De spreekaantekeningen maken thans deel uit van het procesdossier.
3 De feiten
3.1 Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2 De man en de vrouw hebben de Nederlandse nationaliteit.
3.3 Partijen zijn op 12 september 2011 gehuwd in algehele gemeenschap van goederen te [plaats] . Bij bestreden beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 11 juni 2024 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.4 Partijen zijn de ouders van de volgende minderjarige kinderen:
(hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen).
3.5 Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over de kinderen uit.
3.6 Bij bestreden beschikking is bepaald dat de minderjarigen de hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vrouw en is een zorgregeling tussen de minderjarigen en de man bepaald, inhoudende: zolang de man nog geen eigen woonruimte heeft:
-
ieder weekend van vrijdag uit school tot zondagavond bij de vader;
-
gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, in onderling overleg tussen de ouders nader te verdelen;
wanneer beide ouders beschikken over een geschikte eigen woonruimte:
4 De omvang van het geschil
4.1 Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang:
4.2 De vrouw is het niet eens met die beslissing. Zij verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover de wet dit toelaat uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd ten aanzien van de daarin vastgelegde kinderalimentatie en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat: I. de man met ingang van 23 mei 2024 (datum echtscheidingsbeschikking) aan de vrouw een bijdrage dient te voldoen in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 3] en [minderjarige 2] van € 262,- per kind en per maand, en ten behoeve van [minderjarige 1] van € 464,- per maand, zulks bij vooruitbetaling te voldoen; II. De bestreden beschikking te vernietigen ten aanzien van de verdeling van de gemeenschap van goederen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat
althans een zodanig beslissing te nemen als het hof in goede justitie vermeent te behoren.
4.3 De man voert verweer. Hij verzoekt het hof om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de grieven van de vrouw te verwerpen en haar verzoeken af te wijzen. Hij verzoekt het hof in incidenteel appel de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure, de kosten van de advocaat van de man daaronder begrepen.
4.4 De vrouw verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, ten aanzien van het incidentele appèl van de man, te bepalen dat dit niet-ontvankelijk wordt verklaard dan wel dit wordt afgewezen.
4.5 De vrouw heeft haar verzoek onder I bij brief van 16 juni 2025 gewijzigd in die zin dat dit thans luidt: I. de man met ingang van 23 mei 2024 (datum echtscheidingsbeschikking) aan de vrouw een bijdrage dient te voldoen in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 3] en [minderjarige 2] van € 283,-- per kind en per maand, en ten behoeve van [minderjarige 1] van € 498,-- per maand, zulks bij vooruitbetaling te voldoen, althans een zodanige beslissing te nemen als uw hof in goede justitie vermeent te behoren.
5 De beoordeling van het hof
Alimentatie: zorgkorting
5.1 Tussen partijen is in geschil of de kinderalimentatie die de man ten behoeve van [minderjarige 1] betaalt, moet worden verminderd met een zorgkorting op basis van de bij de bestreden beschikking vastgestelde zorgregeling. De vrouw voert aan dat de man en [minderjarige 1] elkaar feitelijk niet (dan wel nauwelijks) zien waardoor de man geen zorgkosten maakt. Omdat de zorgkorting is bedoeld ter compensatie van zorgkosten die een ouder maakt gedurende de tijd dat het kind bij hem verblijft, vindt de vrouw dat de zorgkorting moet worden bijgesteld naar 0%. De man vindt dat de zorgkorting in lijn moet blijven met de vastgestelde zorgregeling, ondanks het ontbreken van regelmatig contact tussen [minderjarige 1] en hem. Hij voert daartoe aan dat geen sprake is van een structureel nieuwe situatie die een aanpassing van de zorgkorting rechtvaardigt. Hij hoopt en verwacht dat zijn relatie met [minderjarige 1] zal herstellen als deze procedure is afgelopen, reden waarom de zorgkorting volgens hem ongewijzigd moet blijven.
5.2 Het hof overweegt als volgt. In paragraaf 4.3.5 van het Rapport Alimentatienormen 2025 van de Expertgroep Alimentatie, legt de expertgroep het begrip zorgkorting als volgt uit:
‘Bij een zorg- of omgangsregeling voorziet de ouder bij wie het kind niet het hoofdverblijf heeft gedurende de tijd dat het kind bij die ouder verblijft ‘in natura’ in een deel van de kosten van het kind. Om die reden dalen de kosten die de ouder bij wie het kind het hoofdverblijf heeft. We bepalen de kosten van de zorgregeling op basis van een percentage van het eigen aandeel. Dit percentage is afhankelijk van het gemiddeld aantal dagen per week – vakanties meegerekend – dat het kind doorbrengt bij of voor rekening komt van de ouder waar het kind niet zijn hoofdverblijf heeft. We berekenen de zorgkorting over het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen volgens de betreffende tabel. We houden dus geen rekening met extra kosten.’
5.3 Het hof overweegt dat partijen het erover eens zijn dat het contact tussen de man en [minderjarige 1] niet verloopt conform de vastgestelde zorgregeling, maar dat het contact thans incidenteel is. Dat betekent dat de man niet langer de zorgkosten ‘in natura’ voor [minderjarige 1] maakt, waarvoor de zorgkorting is bedoeld. Dat de man af en toe, op verzoek van [minderjarige 1] , een bedrag naar haar overmaakt of een telefoonrekening betaalt, maakt het voorgaande niet anders. Het hof zal de zorgkorting in overeenstemming brengen met de feitelijke situatie. Omdat het hof niet kan vaststellen met ingang van welke datum de zorgregeling niet meer wordt gevolgd, en [minderjarige 1] in de voorliggende periode ook een tijd fulltime bij de man heeft verbleven, zal het hof de zorgkorting met ingang van de datum van deze beschikking vaststellen op het percentage dat bij incidenteel contact gebruikelijk is (5%). Dat betekent dat de zorgkorting wordt aangepast van € 202,- naar (afgerond) € 29,-. De man zal vanaf de datum van deze beschikking aan de vrouw een kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige 1] verschuldigd zijn van € 435,- per maand.
5.4 Het hof overweegt verder dat de vrouw haar verzoek bij brief van 16 juni 2025 heeft gewijzigd, in die zin dat zij vindt dat de kinderalimentatie voor de minderjarigen moet worden berekend aan de hand van de tarieven van 2025. Omdat zij geen grief heeft gericht tegen de door de rechtbank gehanteerde tarieven, zal het hof geen herberekening maken aan de hand van de tarieven van 2025.
Verdeling: onroerend goed en Mercedes in Armenië
5.5 De vrouw heeft in hoger beroep haar stelling herhaald dat de man onroerend goed en een Mercedes in Armenië in eigendom heeft. Volgens de vrouw behoren die goederen tot de huwelijksgemeenschap en heeft de man – door die te verzwijgen – zijn aandeel in die goederen verbeurd op grond van artikel 3:194 van het Burgerlijk Wetboek. De man voert verweer en betwist dat hij goederen in Armenië in eigendom heeft.
5.6 Het hof is van oordeel dat op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting – net als in eerste aanleg – niet kan worden vastgesteld dat de man onroerend goed en een Mercedes in Armenië in eigendom heeft. Anders dan de vrouw betoogt, is het hof van oordeel dat uit de door haar overgelegde productie 4 niet blijkt dat de man onroerend goed in eigendom heeft. Productie 4 betreft een stuk in de Armeense taal en een (niet beëdigde) vertaling daarvan. Het hof kan niet vaststellen of productie 4 is verstrekt door een overheidsinstantie, noch is het hof in staat om de betrouwbaarheid van de productie te beoordelen. Gelet op het voorgaande, de betwisting van de man en de verschillen in de personalia van de man op zijn paspoort en in de overgelegde productie 4, had het op de weg van de vrouw gelegen om haar stellingen nader te onderbouwen. De door haar overgelegde foto’s, waarop de man met familieleden te zien is voor en in een woning/kamer, leiden niet tot een ander oordeel. Het hof kan immers geen eigendom vaststellen op basis van familiefoto’s.
5.7 Het hof overweegt verder dat het dossier geen aanwijzingen bevat om aan te nemen dat de man een Mercedes in Armenië in eigendom heeft. Het hof kan op basis van de door de vrouw overgelegde WhatsApp-gesprekken met een Armeense (buur)jongen geen eigendom vaststellen, noch leiden die tot het vermoeden daarvan. Uit die gesprekken kan het hof hoogstens opmaken dat er regelmatig een Mercedes staat voor een woning in Armenië, maar daaruit volgt niet dat de man daarvan de eigenaar is.
5.8 Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de vrouw niet heeft aangetoond dat de man onroerende zaken en/of een Mercedes heeft achtergehouden. Het hof komt daarom tot een afwijzing van het verzoek van de vrouw om die zaken alsnog te betrekken bij de verdeling.
Proceskosten
5.9 In zaken van familierechtelijke aard is het uitgangspunt om proceskosten tussen partijen te compenseren in die zin dat ieder de eigen kosten draagt. Het hof ziet in deze zaak geen aanleiding om van voornoemd uitgangspunt af te wijken.
5.10 Dit leidt tot de volgende beslissing.
6 De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bepaalt, met wijziging van de bestreden beschikking, dat de man aan de vrouw met ingang van heden een kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige 1] is verschuldigd van € 435,- per maand, zulks bij vooruitbetaling te voldoen;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
compenseert de proceskosten tussen partijen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. Labohm, G.G.B. Boelens en R.L.M.C. Janssen, bijgestaan door mr. P.J. Salomons als griffier, en is op 10 september 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.