Terug naar bibliotheek
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

ECLI:NL:GHARL:2025:6519 - Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden - 21 oktober 2025

Arrest

ECLI:NL:GHARL:2025:651921 oktober 2025

Rechtsgebieden

Arrest inhoud

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.346.956/01
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 10958598
arrest van 21 oktober 2025
in de zaak van
[appellant] ,
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. P. Bosma te Almere ,
tegen
[geïntimeerde] ,
die woont in [woonplaats1] ,
en bij de kantonrechter optrad als eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. J.A. Wesdorp te Almere.

1 Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1 [appellant] heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof (hierna: het hof) tegen het vonnis dat de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, (hierna: de kantonrechter) op 24 juli 2024 tussen partijen heeft uitgesproken. Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
1.2 Naar aanleiding van het arrest van 25 maart 2025 heeft op 26 augustus 2025 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. [appellant] is op deze zitting niet verschenen, omdat hij met familie in Turkije verbleef. Van de zitting is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2 De kern van de zaak

2.1 [geïntimeerde] en [appellant] hebben een affectieve relatie gehad en hebben samen een dochter. Op enig moment zijn partijen gaan samenwonen in een huurwoning in [woonplaats1] . Nadat de relatie is beëindigd, heeft [geïntimeerde] in een eerder kort geding het voorlopig gebruik van de woning gevorderd en toegewezen gekregen. In onderhavige procedure heeft [geïntimeerde] bij de kantonrechter gevorderd dat zij definitief het gebruik van de woning mag voortzetten en dat zij alleen het huurrecht van de woning krijgt. [appellant] is het daar niet mee eens en heeft in reconventie gevorderd dat het huurrecht aan hem toegewezen moet worden.
2.2 De kantonrechter heeft de vordering van [geïntimeerde] toegewezen en de vordering van [appellant] afgewezen. [appellant] is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. Hij wil dat het huurrecht alsnog aan hem wordt toegewezen.
2.3 Het hof zal oordelen dat [geïntimeerde] het gebruik van de woning mag voortzetten en het huurrecht verkrijgt. Het vonnis van de kantonrechter wordt dus bekrachtigd. Het hof zal die beslissing hierna motiveren, nadat eerst de relevante feiten zijn weergegeven.

3 Het oordeel van het hof

De feiten
3.1 [geïntimeerde] en [appellant] hebben vanaf februari 2021 een affectieve relatie gehad. Zij zijn niet gehuwd geweest en zijn ook geen geregistreerd partnerschap of samenlevingscontract aangegaan. Uit deze relatie is [in] 2022 dochter [de minderjarige] geboren. [de minderjarige] is door [appellant] erkend.
3.2 Ten tijde van het bestreden vonnis had uitsluitend [geïntimeerde] het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] . Op 8 januari 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad bepaald dat beide ouders voortaan het gezag over [de minderjarige] hebben en is een zorg - en alimentatieregeling vastgesteld.
3.3 Aanvankelijk zijn partijen ingetrokken bij de ouders van [geïntimeerde] . Op
18 augustus 2023 hebben zij een huurwoning aan de [adres1] in [woonplaats1] (hierna: de woning) verkregen en hebben daar samengewoond. Dit is een sociale huurwoning.
3.4 Op 12 november 2023 is de relatie tussen partijen geëindigd.
3.5 [geïntimeerde] is een kort geding gestart en heeft in die procedure het voorlopig gebruik van de woning gevorderd. Deze vordering is in een vonnis van 31 januari 2024 toegewezen. [appellant] heeft de woning op 10 februari 2024 verlaten.
Het juridisch kader
3.6 Op grond van artikel 7:267 lid 7 BW kan een huurder vorderen dat de rechter zal bepalen dat de medehuurder de huur niet langer zal voortzetten. De rechter wijst deze vordering slechts toe indien dit naar billijkheid en met inachtneming van de omstandigheden van het geval geboden is. Zowel [geïntimeerde] als [appellant] hebben hun vordering hierop gebaseerd. Het komt dus aan op de vraag wiens belang bij behoud van het huurrecht zwaarder weegt.
De belangenafweging
3.7 De kantonrechter heeft overwogen dat zowel [geïntimeerde] als [appellant] een groot belang heeft bij behoud van de woning. Beide partijen hebben als gevolg van krapte op de woningmarkt op korte termijn geen alternatieve woonruimte tot hun beschikking, ondanks dat zij als woningzoekende staan ingeschreven en inschrijfjaren hebben opgebouwd. Beide partijen kunnen de financiële lasten van de woning dragen en willen in de woning blijven wonen omwille van [de minderjarige] . In overeenstemming daarmee heeft de kantonrechter de belangen van [de minderjarige] doorslaggevend geacht: nu [de minderjarige] haar hoofdverblijf in de woning heeft en [geïntimeerde] het grootste deel van haar verzorging voor haar rekening neemt, is de kantonrechter tot conclusie gekomen dat het belang van [geïntimeerde] bij de woning zwaarder weegt dan het belang van [appellant] .
3.8 Het hof stelt voorop dat uit artikel 3 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) volgt dat bij alle maatregelen betreffende kinderen, waaronder ook beslissingen van rechterlijke instanties, de belangen van het kind de eerste overweging vormen. Verder blijkt uit de beschikking van 8 januari 2025 dat partijen een zorgregeling zijn overeengekomen die inhoudt dat [de minderjarige] iedere woensdagochtend en in het weekend om de week bij [appellant] verblijft. [de minderjarige] verblijft dus hoofdzakelijk bij [geïntimeerde] .
3.9 Op de mondelinge behandeling is gebleken dat [appellant] met name bezwaar heeft tegen de uitspraak, omdat de kantonrechter volgens hem er onvoldoende rekening mee heeft gehouden dat de huurwoning is toegewezen omdat hij al vele jaren stond ingeschreven op de wachtlijst en dat de relatie na een korte samenwoning is beëindigd door [geïntimeerde] . Het hof constateert dat de kantonrechter dit belang niet met zoveel woorden heeft meegewogen in de belangenafweging, maar dat – ook wanneer wel rekening wordt gehouden met deze omstandigheid – dit belang niet opweegt tegen het belang van [de minderjarige] en [geïntimeerde] om in de woning te blijven wonen. Het hof begrijpt dat het voor [appellant] vervelend is dat hij opnieuw op de wachtlijst komt te staan, zonder direct uitzicht op toewijzing van een andere sociale huurwoning. Partijen zijn samen verantwoordelijk voor de opvoeding van hun dochter [de minderjarige] en het belang van [de minderjarige] dient dan ook voorop te staan. Voor haar en voor [geïntimeerde] is echter geen geschikt alternatief beschikbaar is. Door [geïntimeerde] is namelijk gemotiveerd betwist dat zij opnieuw met [de minderjarige] kan intrekken bij haar moeder, en [appellant] heeft onvoldoende onderbouwd dat het voor hen eenvoudiger is om een andere huurwoning te verkrijgen. Ter zitting heeft de advocaat van [appellant] erkend dat het voor [geïntimeerde] moeilijker is geworden om een urgentiestatus te verkrijgen, omdat in de beschikking van 8 januari 2025 is bepaald dat beide ouders het gezag over [de minderjarige] hebben. [geïntimeerde] heeft ook voldoende gemotiveerd bestreden dat zij in aanmerking zou komen voor particuliere huur, gelet op de hoogte van haar inkomen. [geïntimeerde] en [de minderjarige] hebben om die reden een groot belang bij behoud van het huurrecht.
3.10 Het hof is van oordeel dat het belang van [appellant] , mede in aanmerking genomen de lange inschrijfduur waarmee de woning is verkregen, niet opweegt tegen het belang van [geïntimeerde] en [de minderjarige] om in een stabiele woonomgeving te blijven wonen. Door [appellant] zijn geen andere feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de belangenafweging anders dient uit te vallen. Gelet hierop is het hof van oordeel dat [geïntimeerde] gerechtigd is om het huurrecht voort te zetten. Het hoger beroep van [appellant] slaagt dus niet.
3.11 Het hof bepaalt dat elke partij zijn eigen kosten moet dragen vanwege de aard van de zaak.
  1. De beslissing
Het hof:
4.1 bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad van 24 juli 2024;
4.2 bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.3 wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Kuiper, M.E.L. Fikkers en M.W. Zandbergen, en is
door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2025.