ECLI:NL:GHARL:2025:5780 - Wraking om vermeende bias blind spot raadsheren faalt bij Hof Arnhem-Leeuwarden - 22 september 2025
Arrest
Essentie
De subjectieve vrees van een verzoekster dat raadsheren vooringenomen zijn door een gebrek aan zelfbewustzijn over eigen vooroordelen (“bias blind spot”), is onvoldoende voor wraking. Het Gerechtshof oordeelt dat deze vrees objectief gerechtvaardigd moet zijn, wat hier niet is gebleken uit de proceshouding van de raadsheren.
Rechtsgebieden
Arrest inhoud
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
zittingsplaats Leeuwarden
wrakingskamer
zaaknummer W200.358.049/01
beslissing van 22 september 2025
op het schriftelijke verzoek van:
[verzoekster], wonende te [woonplaats] , verzoekster in het wrakingsincident, hierna: [verzoekster],
dat strekt tot wraking ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
mrs. F. van der Maden, A.J. Rietveld en A. Meester, raadsheren in dit hof, zittingsplaats Leeuwarden.
1 Het verloop van de procedure
1.1 Bij de afdeling strafrecht van het hof is onder parketnummer 21-002887-24 een strafzaak tegen [verzoekster] aanhangig. Op 7 augustus 2025 heeft een mondelinge behandeling van deze zaak plaatsgevonden voor de meervoudige strafkamer van dit hof. Op deze zitting waren voorts aanwezig de verzoekster en de advocaat-generaal. Het van de zitting opgemaakte proces-verbaal bevindt zich bij de stukken.
1.2 Verzoekster heeft bij brief van 8 augustus 2025, die door de griffie van het hof is ontvangen op 11 augustus 2025, een schriftelijk verzoek gedaan dat strekt tot wraking van mrs. Van der Maden, Rietveld en Meester die zitting hadden in de hiervoor bedoelde strafkamer.
1.3 Mrs. Van der Maden, Rietveld en Meester hebben niet in de wraking berust. Per brief van 15 augustus 2025 heeft mr. Meester (mede namens mr. Van der Maden en mr. Rietveld) op het wrakingsverzoek gereageerd. De gewraakte raadsheren hebben aangegeven geen gebruik te willen maken van de gelegenheid om gehoord te worden.
1.4 In een brief van 24 augustus 2025 heeft verzoekster haar wrakingsverzoek nader toegelicht.
1.5 Het wrakingsverzoek is ter zitting van 8 september 2025 behandeld door de wrakingskamer. [verzoekster] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, bij deze behandeling niet verschenen. De gewraakte raadsheren zijn, zoals aangekondigd, evenmin verschenen.
2 De beoordeling van het verzoek De ontvankelijkheid van het verzoek
2.1 Het verzoek is tijdig ingediend en ook overigens ontvankelijk. De gronden van het wrakingsverzoek
2.2 [verzoekster] heeft aan haar wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat bij de gewraakte raadsheren sprake is geweest van (de schijn van) vooringenomenheid. Die vooringenomenheid is volgens [verzoekster] gelegen in het onvermogen van deze raadsheren om een “bias blind spot” bij zichzelf te herkennen. Zij zijn zich volgens [verzoekster] onvoldoende bewust van hun eigen vooroordelen. [verzoekster] wijst erop dat wetenschappelijk is onderbouwd dat iedereen aannames doet en vooringenomenheid ontwikkelt. Om neutraal te kunnen handelen is bewustzijn daarvan noodzakelijk. Uit de uitingen en gedragingen van de raadsheren ter zitting blijkt volgens [verzoekster] dat dit bewustzijn er bij hen niet is. Dat maakt dat [verzoekster] zich genoodzaakt heeft gezien om de raadsheren te wraken, zodat de zaak opnieuw kan worden behandeld door een meervoudige kamer die wel in staat is om de zaak te behandelen met kennis van de “bias blind spot”, om zo een neutraal oordeel te kunnen vormen over de feiten. Het standpunt van verweerders
2.3 In hun schriftelijke reactie hebben de gewraakte raadsheren zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van (de schijn van) vooringenomenheid. Aan verzoekster zijn ter zitting open vragen gesteld om met haar in gesprek te komen over het haar tenlastegelegde. De gewraakte raadsheren verwijzen in dit verband naar het proces-verbaal van de zitting. De inhoudelijke beoordeling van het verzoek
2.4 Op grond van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten heeft een ieder - voor zover hier van belang - recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht. Als een partij op basis van feiten of omstandigheden van mening is dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, geeft artikel 512 Sv hem de mogelijkheid een verzoek tot wraking te doen van elk van de rechters die de zaak behandelen.
2.5 Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter of bij vrees voor bevooroordeeld zijn van de rechter is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een van de procesdeelnemers een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procesdeelnemer dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Het subjectieve standpunt van de betrokken procesdeelnemer dat dit het geval is, is daarbij niet beslissend; de vrees voor partijdigheid van de rechter moet tevens objectief gerechtvaardigd zijn.
2.6 Naar het oordeel van de wrakingskamer is niet gebleken van uitzonderlijke omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat de gewraakte raadsheren jegens verzoekster een vooringenomenheid koesteren. Als al aangenomen zou worden dat de raadsheren zich onvoldoende bewust zijn geweest van hun eigen vooroordelen, al dan niet als gevolg van het lezen van het door het Openbaar Ministerie samengestelde dossier, is daarmee weliswaar mogelijk bij verzoekster de subjectieve vrees gewekt dat zij in enige mate vooringenomen zijn. De wrakingskamer zijn echter geen feiten of omstandigheden gebleken die ook objectief gezien die vrees rechtvaardigen. De wijze waarop de raadsheren vragen aan verzoekster hebben gesteld, zoals blijkt uit het proces-verbaal van de zitting, is naar het oordeel van de wrakingskamer overeenkomstig hun rol en taak als strafrechters. Uit de vraag van mr. Meester of de eerdere verklaringen die verzoekster heeft overgelegd een gelijke strekking hebben als de latere, kan geen vooringenomenheid over de oprechtheid van verzoekster worden afgeleid. De overige uitlatingen en gedragingen waar verzoekster aan refereert leiden evenmin tot een ander oordeel.
2.7 Verzoekster heeft ten aanzien van mr. Van der Maden verder gesteld dat ter zitting sprake was van professionele onvolwassenheid, omdat zij heeft gezegd pas recent te begrijpen dat niet-rechters op een zitting spanning kunnen ervaren, en van emotionele onvolwassenheid omdat zij heeft aangegeven irritatie bij zichzelf te voelen door de manier van spreken van verzoekster op de zitting. Voor zover deze stellingen al als een wrakingsgrond kunnen worden beschouwd, rechtvaardigen deze uitlatingen naar het oordeel van de wrakingskamer objectief bezien niet de conclusie dat sprake is van vooringenomenheid of de gerechtvaardigde vrees daarvoor.
2.8 De conclusie uit het voorgaande is dat de aangevoerde feiten noch afzonderlijk, noch in onderling verband en samenhang bezien, grond vormen voor wraking, zodat de wrakingskamer het verzoek daartoe zal afwijzen.
3 De beslissing
Het gerechtshof (wrakingskamer): wijst het verzoek tot wraking van mrs. F. van der Maden, A.J. Rietveld en A. Meester af.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J. Hielkema, J.H. Kuiper en E.B.E.M. Rikaart-Gerard, leden van de wrakingskamer, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 22 september 2025. Deze beslissing is ondertekend door de voorzitter en de griffier.
De griffier, De voorzitter,