ECLI:NL:GHARL:2025:5552 - Bewijslast bij bijzonder geval bij proceskostenvergoeding in Wahv-zaken - 11 september 2025
Arrest
Essentie
Het hof past de criteria uit een recent Hoge Raad arrest toe op de proceskostenvergoeding in Wahv-zaken. Een gemachtigde die stelt dat de verlaagde factor niet moet gelden, moet aannemelijk maken dat zijn gehele bedrijfsmodel niet voldoet aan de kenmerken van overcompensatie, niet slechts de individuele zaak.
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest op het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Overijssel van 17 februari 2025, betreffende
wonende te [woonplaats] .
De gemachtigde van de betrokkene is F.R. Eggink, kantoorhoudende te Almelo.
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaard, die beslissing vernietigd, het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard, vastgesteld dat de officier van justitie een dwangsom is verschuldigd van € 161,- en het verzoek om een proceskostenvergoeding afgewezen.
Het verloop van de procedure
De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding. De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen een verweerschrift in te dienen. Bij brief van 3 juni 2025 heeft de advocaat-generaal het hof bericht dat de inleidende beschikking wordt vernietigd en dat de betrokkene en de gemachtigde daarover zijn geïnformeerd. De griffier van het hof heeft de gemachtigde van de betrokkene bij brief van 14 juli 2025 in de gelegenheid gesteld een nadere reactie in te dienen. Van die gelegenheid is gebruik gemaakt. De advocaat-generaal heeft daarop gereageerd.
De beoordeling
-
Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een sanctie opgelegd. Nu de advocaat-generaal heeft besloten deze beschikking te vernietigen, heeft de betrokkene bereikt wat met het hoger beroep werd beoogd. Daarom heeft de betrokkene geen belang meer bij een uitspraak van het hof op het hoger beroep, zodat dit niet-ontvankelijk wordt verklaard.
-
De proceskosten komen voor vergoeding in aanmerking. Het hof stelt vast dat de beslissing van de officier van justitie en de beslissing van de kantonrechter na 31 december 2023 zijn bekendgemaakt. Met betrekking tot de proceskostenvergoeding voor de procedure bij de kantonrechter en die in hoger beroep overweegt het hof het volgende.
-
Op 24 juni 2025 heeft de Hoge Raad arrest gewezen op het beroep in cassatie in het belang der wet (ECLI:NL:HR:2025:985).
-
In dat arrest heeft de Hoge Raad over de werkingssfeer van de regeling van artikel 13a, tweede lid, van de Wahv opgemerkt dat de wetgever met de Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm (hierna: Whpkv), ook met de beperkingen van proceskostenvergoedingen in procedures over Wahv, het oog heeft gehad op gevallen die zich daardoor kenmerken dat aan de belanghebbende rechtsbijstand wordt verleend door een beroepsmatig optredende gemachtigde, dan wel een kantoor, waarvan het bedrijfsmodel eruit bestaat dat (i) wordt opgetreden op basis van no cure no pay, (ii) daarbij zodanige afspraken met de cliënten worden gemaakt dat het bedrag van eventuele proceskostenvergoedingen aan de gemachtigde of aan het kantoor wordt afgedragen, en (iii) de procedures op een zodanige wijze worden gevoerd dat de daarin toegekende proceskostenvergoedingen de in redelijkheid gemaakte kosten ver overtreffen. Gevallen die kennelijk niet deze kenmerken hebben, moeten in het licht van het doel van de regeling over proceskostenvergoedingen in de Whpkv worden aangemerkt als bijzondere gevallen in de zin van artikel 13a, tweede lid, van de Wahv, met als gevolg dat in die gevallen geen aanleiding bestaat tot vermenigvuldiging van de op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) berekende forfaitaire vergoeding met de factor 0,25 of 0,10. De stelplicht en de bewijslast met betrekking tot feiten die meebrengen dat het om zo’n bijzonder geval gaat, rusten op de belanghebbende.
-
De Hoge Raad heeft vervolgens geoordeeld dat gelet op deze afbakening van de werkingssfeer van artikel 13a, tweede lid, van de Wahv niet kan worden gezegd dat de wetgever verder is gegaan dan nodig om het als legitiem aangemerkte doel van het wetsvoorstel te bereiken, te weten voorkomen dat proceskostenvergoedingen dermate hoog uitvallen dat afbreuk wordt gedaan aan het uitgangspunt van het Bpb dat proceskostenvergoedingen niet méér beogen te zijn dan een tegemoetkoming in de werkelijk gemaakte proceskosten. Van ongerechtvaardigde ongelijke behandeling is daarom geen sprake.
-
Het hof volgt het oordeel van de Hoge Raad. Aangezien het arrest van de Hoge Raad is gewezen nadat de gemachtigde hoger beroep had ingesteld, hoefde hij niet bedacht te zijn op de in dat arrest geformuleerde regels. Daarom is de gemachtigde door de griffier van het hof in de gelegenheid gesteld om te reageren op de in dat arrest geformuleerde regels en in dat verband zo nodig nadere gegevens te verstrekken. De gemachtigde heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt. De advocaat-generaal heeft daarop gereageerd.
-
De gemachtigde heeft in dat verband aangevoerd dat in zijn zaken veelal niet wordt voldaan aan het derde kenmerk uit het arrest van de Hoge Raad. De werkelijke kosten die hij moet maken voor de behandeling van deze zaken overstijgen de standaard proceskostenvergoeding ruimschoots. Er is dus geen sprake van overcompensatie. De gemachtigde verzoekt het hof dan ook om elke zaak individueel te beoordelen, per zaak de specifieke omstandigheden van het geval mee te wegen en de proceskostenvergoeding vast te stellen zonder toepassing van de vermenigvuldigingsfactor.
-
Bij de beoordeling of het bedrijfsmodel van de gemachtigde kennelijk niet de in het arrest van de Hoge Raad genoemde drie kenmerken heeft, stelt het hof voorop dat het niet specifiek gaat om de werkzaamheden die de gemachtigde heeft verricht in de procedure waarop de proceskostenvergoeding ziet. Met het bedrijfsmodel is namelijk meer in het algemeen de wijze bedoeld waarop de gemachtigde zijn inkomsten verwerft met het beroepsmatig verlenen van rechtsbijstand. Voor de beoordeling of het bedrijfsmodel voldoet aan het derde kenmerk van vergaande overdekking moet een vergelijking worden gemaakt tussen enerzijds het totale bedrag aan proceskostenvergoedingen dat aan de gemachtigde of aan het kantoor wordt afgedragen en anderzijds het totale bedrag van de kosten van de gemachtigde of van het kantoor die kunnen worden toegerekend aan het voeren van de procedures waarop die proceskostenvergoedingen betrekking hebben. Het komt dus erop aan of het totale bedrag van de afgedragen proceskostenvergoedingen het totale bedrag van de zojuist bedoelde kosten verre overtreft (vgl. HR 25 april 2025, ECLI:NL:HR:2025:670, r.o. 3.4.4 en 3.4.5.)
-
Met hetgeen de gemachtigde heeft aangevoerd heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat hier sprake is van een bijzonder geval in de zin van artikel 13a, tweede lid, van de Wahv. Of door de gemachtigde in een individuele zaak tijd en moeite is gestoken in de procedure, is naar het oordeel van het hof niet de toets die in dit verband geldt. Het gaat er immers niet om of in een individuele zaak niet wordt voldaan aan de genoemde voorwaarde(n), maar of het bedrijfsmodel daaraan niet voldoet. Dat dit laatste het geval is, is door de gemachtigde niet gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt. De gemachtigde heeft immers op geen enkele wijze inzicht gegeven in zijn bedrijfsmodel. Bij deze stand van zaken is niet vast komen te staan dat het geval van de betrokkene met het oog op het vaststellen van de proceskostenvergoeding is aan te merken als een bijzonder geval als hiervoor bedoeld. De vergoeding van de proceskosten zal daarom worden berekend met inachtneming van de Whpkv.
-
Aan het indienen van het administratief beroepschrift, het beroepschrift bij de kantonrechter, het hoger beroepschrift en de nadere reactie dienen in totaal 3,5 punten te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt voor het administratief beroep € 647,- en voor het (hoger) beroep € 907,-. Gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast.
Omdat de beslissing van de officier van justitie en de beslissing van de kantonrechter na 31 december 2023 zijn bekendgemaakt, wordt het bedrag van de in de procedure bij de kantonrechter en in hoger beroep gemaakte kosten op grond van artikel 13a, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wahv vermenigvuldigd met factor 0,25. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 606,94 (= (1 x € 647,- x 0,5) + (1 x € 907,- x 0,5 x 0,25) + (1,5 x € 907,- x 0,5 x 0,25)).
De beslissing
Het gerechtshof:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene tot een bedrag van € 606,94.
Dit arrest is gewezen door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Starreveld als griffier, en op een openbare zitting uitgesproken.