ECLI:NL:GHARL:2025:4950 - Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden - 7 augustus 2025
Arrest
Rechtsgebieden
Arrest inhoud
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest op het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag van 2 oktober 2024, betreffende
wonende te [woonplaats] .
De gemachtigde van de betrokkene is S.J.J.G. Fernandes, kantoorhoudende te Voorburg.
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard.
Het verloop van de procedure
De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding. De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend. De gemachtigde van de betrokkene heeft het beroep schriftelijk nader toegelicht. De advocaat-generaal heeft daarop gereageerd.
De beoordeling
-
Artikel 11 van de Wahv verplicht de betrokkene om in de procedure bij de kantonrechter zekerheid te stellen voor de betaling van de sanctie en de administratiekosten. De officier van justitie heeft de betrokkene hierover geïnformeerd bij brieven van 22 november 2023 en 10 december 2023. De officier van justitie heeft de betrokkene dan ook op juiste wijze geïnformeerd over deze verplichting. Er is niet (tijdig) zekerheid gesteld. De kantonrechter heeft op 2 oktober 2024 het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat de betrokkene geen zekerheid heeft gesteld en niet is gebleken dat dit verschoonbaar is.
-
De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat de kantonrechter ten onrechte eraan voorbij is gegaan dat de betrokkene tijdig, te weten op 5 december 2023, heeft aangevoerd dat de betrokkene onvoldoende financiële middelen heeft om aan de verplichting tot zekerheidstelling te voldoen. Het draagkrachtverweer bevindt zich ook bij de stukken in het dossier. Daarnaast voert de gemachtigde aan dat hij en de betrokkene de uitnodiging van de kantonrechter van 27 augustus 2024 voor de zitting van 2 oktober 2024 niet hebben ontvangen. De gemachtigde geeft aan dat de kantonrechter het draagkrachtverweer tijdens de behandeling ter zitting ten onrechte niet heeft beoordeeld. Daarnaast was de kantonrechter gehouden de betrokkene een fatale termijn te geven, mocht het draagkrachtverweer niet slagen, voordat de kantonrechter over kon gaan tot niet-ontvankelijk verklaren van het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie.
-
Artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) waarborgt het recht op toegang tot een onafhankelijke rechter. Uitgangspunt is dat de verplichting om zekerheid te stellen de toegang tot de rechter niet belemmert. Dat is anders wanneer de betrokkene financieel niet in staat is (volledig) zekerheid te stellen.
-
Wordt tijdig een draagkrachtverweer gevoerd, dan behoort de kantonrechter de betrokkene uit te nodigen voor een openbare zitting. Oordeelt de kantonrechter vervolgens dat de betrokkene inderdaad onvoldoende draagkrachtig is, dan vermindert hij de zekerheidstelling tot een bedrag dat voor de betrokkene wel is op te brengen en geeft hij een nieuwe termijn voor betaling van dat bedrag of stelt hij het bedrag op nihil en behandelt het beroep zonder dat zekerheid is gesteld. Oordeelt de kantonrechter dat het draagkrachtverweer ongegrond is, dan geeft hij de betrokkene een nieuwe termijn voor betaling van het volledige bedrag.
-
Het dossier bevat een brief van de griffier van de rechtbank van 27 augustus 2024 waarin de gemachtigde wordt opgeroepen voor de zitting bij de kantonrechter. Niet blijkt uit een verzendadministratie of anderszins, dat deze brief daadwerkelijk op 27 augustus 2024 is verzonden. Nu niet is gebleken dat de gemachtigde van de betrokkene is uitgenodigd voor een openbare zitting, het draagkrachtverweer niet is meegenomen in de beslissing van de kantonrechter en evenmin een nieuwe termijn is gesteld voor het stellen van zekerheid, is niet gehandeld in overeenstemming met het bepaalde in overweging 4.
-
De beslissing van de kantonrechter dient gelet hierop te worden vernietigd en de zaak moet, gelet op het bepaalde in artikel 20d, tweede lid, van de Wahv worden teruggewezen naar de rechtbank. Na terugwijzing van de zaak moet de gemachtigde, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, worden uitgenodigd voor een zitting bij de kantonrechter.
-
De gemachtigde voert ten aanzien van het verzoek om een proceskostenvergoeding aan dat het in zaken zoals de onderhavige onredelijk is om geen proceskostenvergoeding toe te kennen voor de hoger beroepsfase, omdat het instellen van hoger beroep noodzakelijk is om, na terugwijzing, een inhoudelijk oordeel te kunnen krijgen en dat er - kort gezegd - sprake is van schending van artikel
6 EVRM, het égalité- en proportionaliteitsbeginsel en de doelmatigheid van de rechtspraak. Ook voert de gemachtigde aan dat het hof in andere bijzondere omstandigheden wel proceskostenvergoeding heeft toegekend. De gemachtigde verzoekt het hof om het juridisch vraagstuk of er sprake is van een rechtens te respecteren belang bij toekenning van een proceskostenvergoeding in een metaprocedure als deze door de meervoudige kamer te laten behandelen.
- Het is vaste rechtspraak van het hof dat het toekennen van een proceskostenvergoeding in beginsel wordt beperkt tot situaties waarin een betrokkene materieel geheel of gedeeltelijk in het gelijk is gesteld. Enkel in bijzondere en/of uitzonderlijke omstandigheden bestaat aanleiding om hiervan af te wijken. Nu de betrokkene in geval van terugwijzing van de zaak naar de kantonrechter slechts in procedurele zin in het gelijk wordt gesteld, is het vaste rechtspraak van het hof dat de in hoger beroep gemaakte kosten eerst voor toewijzing in aanmerking komen, indien de betrokkene in de procedure na terugwijzing door de kantonrechter in het gelijk wordt gesteld. Het hof ziet in hetgeen namens de betrokkene is aangevoerd geen aanleiding zijn vaste rechtspraak op dit punt te herzien of de onderhavige zaak te verwijzen naar de meervoudige kamer. Het voorgaande brengt mee dat de kantonrechter, als hij de inleidende beschikking vernietigt dan wel deze wijzigt voor wat betreft het sanctiebedrag, de feitcode of de omschrijving van de gedraging en besluit tot toekenning van een proceskostenvergoeding, de in hoger beroep gemaakte proceskosten voor vergoeding in aanmerking kan brengen. Dat betreft als kosten van rechtsbijstand de indiening van een hoger beroepschrift (1 punt) en de nadere toelichting op het beroep (half punt). Het gewicht van de zaak in hoger beroep is licht (wegingsfactor 0,5).
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter en wijst de zaak terug naar de rechtbank ter behandeling en beslissing met inachtneming van dit arrest;
wijst het verzoek om vergoeding van proceskosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Postma als griffier, en op een openbare zitting uitgesproken.