Terug naar bibliotheek
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

ECLI:NL:GHARL:2025:4841 - Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden - 4 augustus 2025

Arrest

ECLI:NL:GHARL:2025:48414 augustus 2025

Rechtsgebieden

Arrest inhoud

Afdeling strafrecht

Parketnummer: 21-002852-22

Uitspraak d.d.: 4 augustus 2025

TEGENSPRAAK

ONTNEMINGSZAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland van 24 juni 2022 met parketnummer 18-950092-17 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] , wonende te [adres 1] .

Het hoger beroep

De betrokkene heeft tegen de hiervoor genoemde beslissing hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 21 juli 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van hetgeen door de advocaat-generaal, alsmede van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. G. Meijer, naar voren is gebracht.

De beslissing waarvan beroep

De rechtbank Noord-Nederland heeft bij beslissing van 24 juni 2022 het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vastgesteld op een bedrag van € 166.435,34. De verplichting tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel is door de rechtbank op datzelfde bedrag vastgesteld, met bepaling van een gijzeling van ten hoogste 673 dagen.

Het hof verenigt zich niet met de beslissing waarvan beroep zodat die behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.

Vordering

De inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot schatting van het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van € 207.196,45 en tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat bedrag.

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op een bedrag van € 115.717,67. De verplichting tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel dient wat de advocaat-generaal betreft te worden vastgesteld op datzelfde bedrag. Voor wat betreft de hennepkwekerijen aan de [adres 2] , de [adres 3] en de [adres 4] dient wat betreft de advocaat-generaal aansluiting te worden gezocht bij de berekening van de rechtbank. Met betrekking tot de hennepkwekerij aan de [adres 5] wijkt de advocaat-generaal deels af van de berekening van de rechtbank, in die zin dat de advocaat-generaal het aannemelijk acht dat [naam 1] betrokken was bij deze kwekerij en dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van € 101.435,34 daarom verdeeld moet worden over twee personen.

Standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het totale wederrechtelijk verkregen voordeel € 36.965,12 bedraagt. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat betrokkene voor zijn werkzaamheden in de hennepkwekerij aan de [adres 2] niet betaald heeft gekregen, waardoor met betrekking tot deze hennepkwekerij geen sprake is geweest van wederrechtelijk verkregen voordeel. Ten aanzien van de hennepkwekerij aan de [adres 3] heeft betrokkene uitsluitend € 5.000,00 ontvangen voor het opbouwen van de kwekerij. Ook met betrekking tot de hennepkwekerij aan de [adres 4] heeft betrokkene € 5.000,00 ontvangen voor het opbouwen van de kwekerij. Daarnaast hebben in deze kwekerij twee oogsten plaatsgevonden, waarbij betrokkene per oogst € 5.000,00 heeft ontvangen. In totaal heeft betrokkene € 15.000,00 aan wederrechtelijk verkregen voordeel ontvangen voor de hennepkwekerij aan de [adres 4] . Ten aanzien van de hennepkwekerij aan de [adres 5] hebben drie oogsten plaatsgevonden. In totaal heeft betrokkene voor deze kwekerij € 16.965,12 aan wederrechtelijk verkregen voordeel ontvangen.

De bewijsmiddelen

Het hof baseert de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op de volgende bewijsmiddelen.

De rechtbank acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:

hij in de periode van 1 oktober 2016 tot en met 6 maart 2017 te [plaats 1] , tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk, in een voormalig mestsilo, op het perceel bij de [adres 2] , heeft geteeld, verwerkt, en opzettelijk aanwezig hebben gehad een hoeveelheid van 1306 hennepplanten, zijnde een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.

(…)

hij in de periode van 1 september 2016 tot en met 2 februari 2017 te [plaats 2] , tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk, in een bedrijfspand, op het perceel aan de [adres 3] , heeft geteeld, verwerkt en opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van in totaal 1880 hennepplanten, zijnde een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.

hij in de periode van 1 mei 2017 tot en met 22 november 2017 te [plaats 3] , tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk, in een bedrijfspand, op het perceel aan de [adres 4] , heeft geteeld en verwerkt, en opzettelijk aanwezig hebben gehad een hoeveelheid van in totaal 1379 hennepplanten, zijnde een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.

(…)

hij in de periode van 22 november 2016 tot en met 22 november 2017 te [plaats 4] , opzettelijk, in een bedrijfspand op het perceel aan de [adres 5] , heeft geteeld, verwerkt, en opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van 342 hennepplanten, zijnde een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.

Betreft : hennepkwekerij aan de [adres 5]

Natuurlijk persoon

Achternaam : [naam 2] Voornamen : [naam 3]

Aangetroffen planten/potten

In de kweekruimte werden 229 hennepplanten aangetroffen en werden tevens 113 potten aangetroffen met 113 afgeknipte hennepplanten. De kweekruimte had per oogst een capaciteit van 342 hennepplanten.

Opbrengst hennep per plant, volgens het rapport van Functioneel Parket Afpakken. In het rapport van Functioneel Parket Afpakken van 1 juni 2016 is een tabel opgenomen met daarin de opbrengst per hennepplant. Deze opbrengst is afhankelijk van de hoeveelheid hennepplanten op een m2. Hieruit blijkt, dat hoe lager het aantal planten op een m2, hoe hoger de opbrengst per plant. De opbrengst aan hennep per plant van deze kwekerij is volgens de tabel minimaal 27,7 gram (op basis van 16 planten m2).

Opbrengst hennep per oogst

De totale bruto opbrengst aan hennep per oogst bedraagt 342 planten x 27,7 gram = 9.473,4 kilogram.

Financiële opbrengst per oogst

De daadwerkelijke verkoopprijs van de hennep kon niet worden vastgesteld. Volgens het rapport van Functioneel Parket Afpakken bedraagt dit minimaal € 4.070,- per kilogram. De totale bruto opbrengst per oogst bedraagt minimaal 9,47 kilogram x € 4.070 = € 38.542,90.

Kostenberekening

De in mindering te brengen kosten per oogst voor de in dit onderzoek betrokken hennepkwekerij zijn op basis van het rapport van Functioneel Parket Afpakken, als volgt: Afschrijvingskosten : bedrag volgens tabel € 250,00 Hennepstekken/zaad : 342 hennepstekken/zaad per oogst à € 4,00 (verklaring verdachte) € 1.368,00 Variabele kosten : 342 planten per oogst à € 3,88 € 1.326,96 Huisvestingskosten : huur pand per oogst € 1.800,00


Totaal aan kosten € 4.744,96

3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d.

27 maart 2018 opgenomen op pagina 3745 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [medeverdachte] :

V: Sinds wanneer zat er wel een hennepkwekerij in het pand aan de Industrieweg 76 in [plaats 2] ?A: Ik heb zelf meegeholpen met opbouwen en volgens mij was het klaar ergens in september (het hof begrijpt: september 2016) dat het startklaar was en dat de plantjes erin gingen. Het kan de eerste of tweede week geweest zijn. (...)V: Wie waren er verder nog betrokken bij die hennepkwekerij aan de [adres 3] ?A: Ik heb hulp gehad van [verdachte] . (...)V: Hoe vaak is er geoogst aan de [adres 3] ? A: Er is 1 keer geoogst en de tweede keer waren jullie erbij. (...) (...)V: Jij was ook de huurder van het pand [adres 4] in [plaats 3] , als ook de contractant van de stroom leverancier. (...) Wat kun jij verklaren over jouw rol in de hennepkwekerij in dat pand?A: Ik heb het pand gehuurd. Euhmm... Ook weer opgebouwd en ingericht op de eerste etage. V: Wie waren er verder nog meer betrokken bij de hennepkwekerij in [plaats 3] ? A: [verdachte] en ik. Maar ook [naam 4] . Die kwam daar wel.

4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d.

23 november 2017 opgenomen op pagina 1696 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van betrokkene:

V: Hoeveel oogsten heb je gehad aan de [adres 5] in [plaats 4] ? A: Euhmm dit zou de vierde worden. V: Nou staat er 350 planten volgens jou. Hoeveel planten waren de eerdere oogsten dan? A: Ook die aantallen. (...)V: Hoeveel oogsten zijn er geweest bij de kwekerij op [adres 2] ? A: Ohhh... Dat is een hele goeie. Misschien 1 keer. (...)V: Wij komen morgen nog wel even terug op de hennepkwekerij in [plaats 1] aan [adres 2] . Wij hebben het eerder gehad over de de hennepkwekerij aangetroffen in [plaats 2] aan [adres 3] . Wil je daar nog op terugkomen? A: Ja. V: Wat wil je daarover kwijt? A: [plaats 2] is mij bekend. Ik heb geholpen met de opbouw van de hennepkwekerij. Verder niet. Voor het onderhoud was een andere jongen. V: Wat is het financieel voordeel wat je hiermee hebt genoten? A: 5000 euro. V: Wat heb je voor die 5000 euro precies gedaan? A: Ja, bouwen he. Als het klaar is krijg je er 5000 euro voor. (...)V: We gaan weer even terug naar de [adres 4] . Je zei dat je het pand niet kent en nooit bent geweest. Blijf je daarbij? A: Nee, ik ken het pand wel. V: Gisterochtend is daar bij een doorzoeking een inwerking zijnde hennepkwekerij met 1379 planten aangetroffen. Wat kun jij ons daarover vertellen? A: Ik kan daarover alleen zeggen dat daar een kwekerij zat. Ik heb het alleen maar helpen opbouwen. V: Hoe vaak is daar geoogst? A: Twee keer volgens mij. V: Je hebt hier ook de kwekerij opgebouwd. Hoeveel heb je daarvoor gekregen? A: Ook 5000 euro.

5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d.

27 maart 2018 opgenomen op pagina 3535 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van betrokkene:

V: Bij de zoeking bij [naam 1] troffen wij een briefje met aantekeningen, bedragen aan, kennelijk betrekking hebbend op de hennepkwekerij aan de [adres 4] . O: Verdachte wordt bijlage 6 getoond en gevoegd bij dit verhoor. (...)V: Als jij dit zo ziet op de bijlage en de bedragen, wat kan jij hier over verklaren? A: Dit is een schatting. Dit heeft betrekking op de kwekerij aan de [adres 4] in [plaats 3] maar het zijn schattingen. De bedragen die er op staan van 3 * 12.500 euro zijn toezeggingen aan mensen en nog niet daadwerkelijk uitbetaald. V: Wat is jou daar in toegezegd? A: 12.500 euro. V: Aan wie zijn de andere bedragen toegezegd van 12.500 euro? A: Dat zijn [medeverdachte] (het hof begrijpt: [medeverdachte]) en [naam 1] (het hof begrijpt: [naam 1]).

6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d.

24 november 2017 opgenomen op pagina 1811 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 4] :

V: Hoe vaak heb jij het pand aan de [adres 4] bezocht? A: In het begin 2 keer in de week. Toen ben ik er een tijdje niet geweest. Wel 20 keer denk ik?V: Sinds wanneer zit er hennep in het pand? A: Vanaf het begin af aan, eerst zijn ze gaan bouwen. In april is het gehuurd, toen zijn ze gaan bouwen en in mei is er begonnen met hennep kweken. De deur naar de kwekerij zat altijd op slot. De sleutel was altijd verstopt zoals ik begrepen had. Ik ging wel eens mee naar boven om te kijken, verder kwam ik er niet. (...) V: Hoe vaak is er geoogst op de [adres 4] ? A: Twee keer. (...)V: Even over de [adres 3] ; Wat kun je hier over vertellen? A: Dat het telen van hennep al bestond toen ik er kwam in juli 2016 ongeveer. Nee ik ben daar later geweest, want het is vrij snel opgerold nadat ik kwam. Ze hebben 1 keer geoogst, de tweede keer is gepakt. (...)V: Even over de [adres 2] : wat kun je hier over vertellen? A: Alleen ik, [verdachte] en [naam 5] (het hof begrijpt: [naam 5]). Ik heb de vloer gebouwd. Ik en [verdachte] hebben de kwekerij ingericht. (...) V: Hoe lang heeft de kwekerij daar gezeten? A: Heel kort. We hebben 1 keer geoogst, de tweede keer is al gepakt.

Oordeel van het hof

De rechtbank Noord-Nederland heeft betrokkene bij vonnis van 27 januari 2022 in de zaak met parketnummer 18-950092-17 veroordeeld voor onder meer het medeplegen van het opzettelijk telen van hennepplanten in hennepkwekerijen die zijn aangetroffen aan de [adres 2] , de [adres 3] , de [adres 4] en de [adres 5] . In dat laatste geval was sprake van plegen. Op grond van de inhoud van wettige bewijsmiddelen is komen vast te staan dat betrokkene voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van die door hem gepleegde strafbare feiten.

[adres 2] , [adres 3] te [plaats 2] en [adres 4]

De rechtbank heeft in haar beslissing het volgende overwogen ten aanzien van de hennepkwekerijen aan de [adres 2] , de [adres 3] en de [adres 4] (cursief opgenomen).

Ten aanzien van de kwekerij aan de [adres 2] is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat er een oogst heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft hierbij geelt op de verklaringen van [naam 4] en [medeverdachte] en de aangetroffen indicatoren in de kwekerij. De rechtbank gaat er daarbij tevens van uit dat betrokkene betaald heeft gekregen voor zijn werkzaamheden. Voor de bedragen die betrokkene heeft ontvangen zoekt de rechtbank deels aansluiting bij zijn eigen verklaring en deels bij de verklaringen van anderen. De rechtbank overweegt daarbij in het bijzonder dat uit het briefje dat is aangetroffen in de woning van [naam 1] blijkt dat verdachte voor de hennepkwekerij aan de [adres 4] een bedrag zou ontvangen van € 12.500,00. Betrokkene heeft zelf ook bevestigd dat dit bedrag aan hem en anderen is toegezegd. Gelet op deze bedragen acht de rechtbank het niet aannemelijk dat betrokkene voor de geslaagde oogsten bij de overige hennepkwekerijen slechts € 5.000,00 zou hebben ontvangen. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat betrokkene voor het opbouwen van de verschillende kwekerijen € 5.000,00 per kwekerij heeft ontvangen en dat hij per geslaagde oogst een bedrag ontving van € 12.500,00.

De rechtbank gaat gelet op voornoemde bewijsmiddelen uit van één oogst aan de [adres 2] , één oogst aan de [adres 3] en twee oogsten aan de [adres 6] te [plaats 3] .

Het hof kan zich verenigen met voorgaande overwegingen van de rechtbank en neemt deze over. In aanvulling daarop overweegt het hof als volgt.

Het hof ziet evenals de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van het aangetroffen briefje waaruit blijkt dat betrokkene een bedrag zou ontvangen van € 12.500,00 per geslaagde oogst. Het betreffende briefje betreft een begroting en heeft betrekking op de laatst aangetroffen hennepkwekerij, te weten de hennepkwekerij aan de [adres 4] . Het hof acht het aannemelijk dat de daarin opgenomen cijfers zijn gebaseerd op gegevens uit het verleden en derhalve betrekking hebben op de eerder aangetroffen hennepkwekerijen aan de [adres 2] en de [adres 3] te [plaats 2] . Zo blijkt uit het dossier dat bij deze drie aangetroffen hennepkwekerijen steeds sprake is geweest van een gestructureerd samenwerkingsverband, waarbij telkens dezelfde werkwijze en een duidelijke rolverdeling werd gehanteerd. Ieder voor zich had een onmisbare rol om tot een succesvolle kweek en verkoop van hennep te komen. Ook betrokkene vervulde een essentiële rol binnen het geheel. Hij was degene met de relevante kennis en deskundigheid ten aanzien van hennepteelt en heeft geholpen met de opbouw van de hennepkwekerijen en de verzorging van de hennepplanten. Gelet op de inhoud van het aangetroffen briefje en de hiervoor geschetste context acht het hof het derhalve aannemelijk dat verdachte per geslaagde oogst een bedrag ter hoogte van € 12.500,00 heeft ontvangen.

Ten aanzien van de hennepkwekerijen aan de [adres 2] , de [adres 3] en de [adres 4] levert het voorgaande de volgende berekening op.

[adres 2] Opbouwwerkzaamheden (á € 5.000,00) € 5.000,00 Opbrengst oogst (1 oogst x € 12.500,00) € 12.500,00 [adres 3] Opbouwwerkzaamheden (á € 5.000,00) € 5.000,00 Opbrengst oogst (1 oogst x € 12.500,00) € 12.500,00 [adres 4] Opbouwwerkzaamheden (á € 5.000,00) € 5.000,00 Opbrengst oogst (2 oogsten x € 12.500,00) € 25.000,00


Wederrechtelijk verkregen voordeel € 65.000,00

[adres 5]

De rechtbank heeft in haar beslissing onder meer het volgende overwogen ten aanzien van de hennepkwekerij aan de [adres 5] (cursief opgenomen).

De rechtbank neemt de bedragen genoemd in het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel als uitgangspunt ten aanzien van de hennepkwekerij die is aangetroffen aan de [adres 5] . Betrokkene heeft verklaard dat hij deze hennepkwekerij zelf heeft opgezet en geëxploiteerd. De opbrengst zou volgens betrokkene echter zijn tegengevallen, waardoor het wederrechtelijk verkregen voordeel fors gematigd dient te worden. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat betrokkene niet aannemelijk heeft gemaakt dat de opbrengsten van de oogsten daadwerkelijk zijn tegengevallen. Hij heeft daartoe geen enkel bewijs aangedragen. Gelet op de expertise en ervaring van betrokkene acht de rechtbank dat ook niet aannemelijk, zodat de rechtbank aansluiting zoekt bij de BOOM-normen.

De rechtbank gaat gelet op voornoemde bewijsmiddelen uit van drie oogsten aan de [adres 5] .

Het hof kan zich verenigen met voorgaande overwegingen van de rechtbank en neemt deze over. In aanvulling daarop overweegt het hof als volgt.

Anders dan de advocaat-generaal ziet het hof geen aanleiding om het wederrechtelijk verkregen voordeel met betrekking tot de hennepkwekerij aan de [adres 5] te verdelen over twee personen. Betrokkene heeft zelf verklaard dat alleen hij betrokken is geweest bij deze hennepkwekerij, hetgeen tevens blijkt uit het vonnis van rechtbank Noord-Nederland d.d. 27 januari 2022 in de zaak met parketnummer 18-050092-17.

Ten aanzien van de hennepkwekerij aan de [adres 5] levert het voorgaande de volgende berekening op.

[adres 5] Berekening bruto opbrengst per oogst

  • Aantal hennepplanten: 342
  • Opbrengst hennep per plant: 27,7 gram
  • Opbrengst hennep per oogst: 9,47 kg (342 hennepplanten x 27,7 gram)
  • Minimumbedrag verkoopprijs per kg: € 4.070,00 Bruto opbrengst per oogst: € 38.542,90 (9,49 kg x € 4.070,00) Berekening kosten per oogst
  • Afschrijvingskosten: € 250,00
  • Hennepstekken/zaad: € 1.368,00 (342 hennepplanten x € 4,00)
  • Variabele kosten: € 1.326,96 (342 hennepplanten x € 3,88)
  • Huur pand: € 1.800,00 Kosten per oogst: € 4.744,96 Totale berekening: Bruto opbrengst totaal (€ 38.542,90 x drie oogsten) € 115.628,70 Kosten totaal (€ 4.744,96 x drie oogsten) € 14.234,88 -/- __________ Wederrechtelijk verkregen voordeel € 101.393,82

Gelet op het bovenstaande schat het hof het totale wederrechtelijk verkregen voordeel op € 166.393,82 (€ 65.000,00 + € 101.393,82).

Schending van de redelijke termijn

Het hof stelt voorop dat elke betrokkene recht heeft op een openbare behandeling van zijn of haar ontnemingszaak binnen een redelijke termijn. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aanhangig zal worden gemaakt. Overschrijding van de redelijke termijn wordt in beginsel gecompenseerd door vermindering van het aan de Staat te betalen ontnemingsbedrag dat zou zijn vastgesteld indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindbeslissing binnen twee jaren nadat de redelijke termijn is aangevangen en dat de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep dient te zijn afgerond met een beslissing binnen twee jaren nadat hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.

Het hof overweegt met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn en het procesverloop in eerste aanleg het volgende. De rechtbank Noord-Nederland heeft ten onrechte in haar beslissing geconstateerd dat betrokkene op 6 november 202__1__ een eerste oproep heeft ontvangen voor de regiezitting van 17 november 202__1__ met daarbij de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof gaat ervan uit dat dit een kennelijke verschrijving betreft en dat de rechtbank hier doelt op 6 november 202__0__ en 17 november 202__0__. Naar het oordeel van het hof betreft de eerste oproep van 6 november 2020 de eerste daad van vervolging, waaraan betrokkene in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aanhangig zal worden gemaakt. Het hof zal de datum van 6 november 2020 dan ook als aanvangsdatum voor de redelijke termijn aannemen. De rechtbank heeft op 24 juni 2022 uitspraak gedaan. Het hof is op grond van hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat de redelijke termijn in eerste aanleg niet is overschreden nu de behandeling en beslissing op de ontnemingsvordering binnen twee jaren heeft plaatsgevonden.

Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in hoger beroep dat betrokkene op 9 februari 2022 hoger beroep heeft ingesteld. Het dossier is pas op 29 december 2022 bij het hof binnengekomen, terwijl de uiterste inzendtermijn in dit geval acht maanden is. Het hof stelt verder vast dat de behandeling en afdoening in hoger beroep als geheel niet voldoende voortvarend is geweest, nu pas op 4 augustus 2025 arrest wordt gewezen. Derhalve is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep van ongeveer één jaar en zes maanden. Het hof zal de verplichting tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel daarom verminderen met € 5.000,00.

De verplichting tot betaling aan de Staat

Op grond van het hiervoor overwogene zal het hof de verplichting tot betaling aan de Staat vaststellen op een bedrag van € 161.393,82 (€ 166.393,82 - € 5.000,00).

Het hof begrijpt uit hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht dat de draagkracht van betrokkene in eerste instantie minimaal zal zijn, nu hij op dit moment geen werk heeft en met zijn opgestarte bedrijf een inkomen probeert te verwerven. Betalingsonmacht kan slechts reden zijn tot matiging van de betalingsverplichting, in het geval op het moment van beoordeling meteen duidelijk is dat betrokkene nu en in de toekomst geen draagkracht heeft of zal hebben. Uit hetgeen naar voren is gebracht, is van betalingsonmacht niet gebleken. Gijzeling

Het hof zal bij het opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat de duur van de gijzeling bepalen overeenkomstig de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), waarbij voor elke € 50,00 van het totale bedrag één dag gijzeling wordt gerekend. Het hof bepaalt op basis daarvan de duur van de gijzeling op de maximale duur van ten hoogste 1080 dagen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Dit voorschrift is toegepast, zoals het gold ten tijde van de procedure.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van € 166.393,82 (honderdzesenzestigduizend driehonderddrieënnegentig euro en tweeëntachtig cent).

Legt de betrokkene de verplichting op tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 161.393,82 (honderdeenenzestigduizend driehonderddrieënnegentig euro en tweeëntachtig cent). Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen. Aldus gewezen door mr. L. Pieters, voorzitter, mr. J. Hielkema en mr. M.C. van Linde, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Zieleman, griffier, en op 4 augustus 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.