Terug naar bibliotheek
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

ECLI:NL:GHARL:2025:4837 - Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden - 4 augustus 2025

Arrest

ECLI:NL:GHARL:2025:48374 augustus 2025

Rechtsgebieden

Arrest inhoud

zittingsplaats Leeuwarden

Arrest op het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam van 8 april 2025, betreffende

wonende te [woonplaats] .

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard.

Het verloop van de procedure

De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend. De betrokkene heeft het beroep schriftelijk nader toegelicht. De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen daarop te reageren. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

De beoordeling

  1. De kantonrechter heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat geen zekerheid is gesteld.

  2. De betrokkene voert aan dat hij onvermogend is, aangezien hij AOW en een klein pensioen ontvangt. De betrokkene geeft aan dat hij dit bij het Parket CVOM heeft gemeld.

  3. Artikel 11 van de Wahv verplicht de betrokkene om in de procedure bij de kantonrechter zekerheid te stellen voor de betaling van de sanctie en de administratiekosten. Bij brieven van

17 april 2024, 5 mei 2024, 30 mei 2024 en 17 juni 2024 heeft de officier van justitie de betrokkene geïnformeerd dat hij zekerheid moet stellen. De officier van justitie heeft de betrokkene op juiste wijze geïnformeerd over deze verplichting. Er is niet (tijdig) zekerheid gesteld.

  1. Bij brieven van 5 juni 2024, door het Parket CVOM op 7 juni 2024 ontvangen, heeft de betrokkene laten weten - naar het hof begrijpt - het niet eens te zijn met de verkeersboete, geeft aan de AOW-gerechtigde leeftijd te hebben bereikt en dat hij een inkomen van € 837,- à € 1.350,- per maand heeft (de betrokkene voert twee verschillende maandbedragen aan).

  2. Artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) waarborgt het recht op toegang tot een onafhankelijke rechter. Uitgangspunt is dat de verplichting om zekerheid te stellen de toegang tot de rechter niet belemmert. Dat is anders wanneer de betrokkene financieel niet in staat is (volledig) zekerheid te stellen.

  3. Wordt tijdig een draagkrachtverweer gevoerd, dan behoort de kantonrechter de betrokkene uit te nodigen voor een openbare zitting. Oordeelt de kantonrechter vervolgens dat de betrokkene inderdaad onvoldoende draagkrachtig is, dan vermindert hij de zekerheidstelling tot een bedrag dat voor de betrokkene wel is op te brengen en geeft hij een nieuwe termijn voor betaling van dat bedrag of stelt hij het bedrag op nihil en behandelt het beroep zonder dat zekerheid is gesteld. Oordeelt de kantonrechter dat het draagkrachtverweer ongegrond is, dan geeft hij de betrokkene een nieuwe termijn voor betaling van het volledige bedrag.

  4. Het hof stelt vast dat de betrokkene in de brieven van 5 juni 2024 niet heeft aangegeven dat wegens financiële redenen niet of niet binnen de termijn zekerheid kan worden gesteld tot het totale verlangde bedrag. De enkele opmerking in de brief dat de betrokkene een inkomen heeft van € 837,- à € 1.350,- per maand heeft de kantonrechter niet hoeven aan te merken als draagkrachtverweer met het oog op de zekerheidstelling (vgl. het arrest van het hof van 7 augustus 2024, te vinden op rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHARL:2024:5094).

  5. In hoger beroep voert de betrokkene voor het eerst aan dat hij onvermogend is. Het is in strijd met een goede procesorde om pas in hoger beroep aan te voeren dat zekerheidstelling niet kan plaatsvinden op grond van te geringe draagkracht. Van bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, is niet gebleken.

  6. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is gesteld noch gebleken dat het niet voldoen aan de verplichting tot stellen van zekerheid de betrokkene niet kan worden toegerekend. De kantonrechter heeft het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter dan ook bevestigen. Dit brengt mee dat het hof de gronden van de betrokkene tegen de verkeersboete met een bedrag van € 110,- voor de gedraging “als bestuurder van een personenauto/bedrijfsauto/bus een weg gebruiken ism bord C22a (geslotenverklaring milieuzone)” niet kan beoordelen.

De beslissing

Het gerechtshof:

bevestigt de beslissing van de kantonrechter.

Dit arrest is gewezen door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Postma als griffier, en op een openbare zitting uitgesproken.