Arrest inhoud

Afdeling strafrecht

Parketnummer: 21-002784-24

Uitspraak d.d.: 16 juli 2025

TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, van 25 juni 2024 met het parketnummer 96-158173-24 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989, wonende te [adres]

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 16 juli 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van hetgeen door de advocaat-generaal naar voren is gebracht.

Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. D.C.O. Ayinla, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft bij voornoemd vonnis, waartegen het hoger beroep gericht is:

Geldigheid van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er meer dan voldoende twijfel aanwezig is om aan te nemen dat de verdachte de Nederlandse taal onvoldoende beheerste ten tijde van zijn contacten met de politie en op de terechtzitting van de politierechter. Hiertoe heeft de raadsman – kort samengevat – aangevoerd dat zowel het procesdossier van de politie als het proces-verbaal van de terechtzitting van de politierechter aanwijzingen bevatten waaruit blijkt dat er sprake was van taalverwarring aan de zijde van de verdachte.

Het standpunt van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft zich primair op het standpunt gesteld dat door de verdediging onvoldoende is onderbouwd dat de verdachte de Nederlandse taal onvoldoende beheerst. Hiertoe heeft de advocaat-generaal – kort samengevat – aangevoerd dat er bij de politie, de officier van justitie en de politierechter meerdere beoordelingsmomenten zijn geweest met betrekking tot de taalvaardigheid van de verdachte, maar dat dit telkens niet heeft geleid tot het inroepen van bijstand door een tolk. Subsidiair verzoekt de advocaat-generaal om de zaak aan te houden en de verbalisanten een aanvullend proces-verbaal op te laten stellen.

Het oordeel van het hof

Het hof heeft op de terechtzitting uitspraak gedaan in aanwezigheid van de verdachte en zijn raadsman.

Het hof zet het wettelijk kader uiteen ten aanzien van de bijstand van een tolk ter terechtzitting:

Artikel 260, eerste lid, Sv:

  1. De officier van justitie is bevoegd (…) tolken ter terechtzitting schriftelijk te doen oproepen. Een tolk wordt in ieder geval opgeroepen, indien de verdachte de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst.

Artikel 275 Sv:

  1. Indien een verdachte de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, wordt het onderzoek niet voortgezet zonder de bijstand van een tolk.

  2. In de gevallen waarin de bijstand van een tolk wordt gevorderd, wordt ten bezware van de verdachte geen acht geslagen op hetgeen ter terechtzitting is gesproken of voorgelezen, zonder dat dit voor hem vertolkt is.

Artikel 276 Sv:

  1. Indien op de terechtzitting blijkt dat bijstand van een tolk nodig is en deze niet aanwezig is, beveelt de rechtbank de oproeping van een tolk.

Bijstand van een tolk is als een van de minimumeisen van het recht op een eerlijk proces in artikel 6, derde lid, onderdeel e van het Europees verdrag voor de rechten van de mens en artikel 14, derde lid, van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten opgenomen. Hieruit vloeit voort dat voor zover bijstand van een tolk nodig is, het onderzoek ter terechtzitting niet mag worden voortgezet zonder de bijstand door een tolk.

Het hof overweegt als volgt.

Het hof stelt voorop dat het voor het recht op een eerlijk proces van belang is dat de verdachte bijstand krijgt van een tolk in een taal die de verdachte voldoende beheerst, zoals onder meer opgenomen in voornoemde verdragsbepalingen. Op de terechtzitting van het hof is bij het hof twijfel ontstaan over de vraag of de verdachte in zijn verdedigingsbelang is geschaad nu twijfel is ontstaan of hij de Nederlandse taal in voldoende mate beheerst om een strafprocedure goed te kunnen volgen. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van de politierechter van 25 juni 2024 blijkt niet dat er op die terechtzitting een tolk aanwezig was. De verdachte heeft daar naar eigen zeggen wel om gevraagd en had op die zitting een tolk uit eigen kring meegenomen, maar die is volgens de verdachte niet ingeschakeld. Een en ander is echter niet in het proces-verbaal van die zitting terug te lezen. Het hof komt gelet op voorgaande overwegingen tot het oordeel dat het ervoor gehouden dient te worden dat de verdachte in zijn verdediging is geschaad en er geen sprake is geweest van een eerlijk proces in eerste aanleg. Het vonnis van de politierechter kan daarom niet in stand blijven en dient te worden vernietigd. Dit betekent dat het hof de zaak zal terugwijzen naar de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, ter afdoening van de zaak met inachtneming van hetgeen in dit arrest is overwogen.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep;

Wijst de zaak terug naar de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, teneinde met inachtneming van dit arrest recht te doen.

Aldus gewezen door mr. M.E. de Boer, voorzitter, mr. H.J. Deuring en mr. A.J. Rietveld, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. A. Abdulkarim, griffier, en op 16 juli 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Mr. M.E. de Boer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.