Terug naar bibliotheek
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

ECLI:NL:GHARL:2025:4449 - Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden - 18 juli 2025

Arrest

ECLI:NL:GHARL:2025:444918 juli 2025

Rechtsgebieden

Arrest inhoud

zittingsplaats Leeuwarden

Arrest op het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank OostBrabant van 27 juni 2024, betreffende

wonende te [woonplaats] .

De gemachtigde van de betrokkene is mr. I.N.D.J. Rissema, kantoorhoudende te Dordrecht.

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie gedeeltelijk gegrond verklaard en de sanctie gematigd tot een bedrag van € 187,50. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is toegewezen tot een bedrag van € 437,50.

Het verloop van de procedure

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding. De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend. De gemachtigde van de betrokkene heeft het beroep schriftelijk nader toegelicht. De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen daarop te reageren. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

De beoordeling

  1. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een sanctie opgelegd van € 250,- voor: “op een kruispunt niet de richting volgen die de voorsorteerstrook aangeeft”. Deze gedraging zou zijn verricht op 24 november 2021 om 10:48 uur op de Kanaaldijk in Aarle-Rixtel met het voertuig met het kenteken [kenteken] . De kantonrechter heeft het bedrag van de sanctie gematigd omdat de redelijke termijn van berechting in eerste aanleg is overschreden.

  2. De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat de vaststelling van de identiteit van de betrokkene niet aanstonds heeft plaatsgevonden en dat de sanctie om die reden niet aan de betrokkene als bestuurder mocht worden opgelegd. De gemachtigde verwijst hierbij naar een arrest van het hof Leeuwarden van 24 september 2003 (ECLI:NL:GHLEE:2003:AL7459), waarin het hof oordeelde dat de sanctie wordt opgelegd aan de bestuurder, indien ten tijde van de constatering van de gedraging aanstonds diens identiteit wordt vastgesteld, of anders aan de kentekenhouder. Er is sprake van verdeeldheid bij het hof over de vraag wat als ‘aanstonds’ kan worden beschouwd en of de sanctie aan de bestuurder mag worden opgelegd, ook wanneer zijn identiteit niet aanstonds is vastgesteld. De gemachtigde verwijst daarbij naar arresten van het hof van 20 maart 2024 (ECLI:NL:GHARL:2024:2006) en 17 mei 2024 (ECLI:NL:GHARL:2024:3410).

  3. Artikel 5 van de Wahv luidt als volgt:

“Indien is vastgesteld dat de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven, en niet aanstonds is vastgesteld wie daarvan de bestuurder is, wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 31, tweede lid, de administratieve sanctie opgelegd aan degenen op wiens naam het kenteken ten tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven. Daarbij wordt hij gewezen op het bepaalde in artikel 8.”

  1. De sanctie is opgelegd aan de bestuurder van het voertuig. In het zaakoverzicht verklaart de ambtenaar dat, omdat zij doende waren met de B-rit van de ambulance, zij niet in de gelegenheid waren om de bestuurder van het voertuig direct een stopteken te geven. De ambtenaren maakten de rit af en reden daarna naar het adres van de kentekenhouder. Zij vroegen de vrouw op dat adres wie de bestuurder was. Zij antwoordde dat het haar zoon was. De vrouw heeft haar zoon geroepen en de ambtenaren hebben vervolgens de zoon herkend als degene die de gedraging had verricht.

  2. Als uitgangspunt heeft te gelden dat, indien de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig, de sanctie wordt opgelegd aan de bestuurder van dat motorrijtuig. Indien de identiteit van de bestuurder aanstonds kan worden vastgesteld, dient artikel 5 van de Wahv buiten toepassing te blijven en moet de sanctie dus aan de bestuurder worden opgelegd.

  3. Het hof heeft in zijn arrest van 1 september 2022 (ECLI:NL:GHARL:2022:7565) geoordeeld dat ‘aanstonds vaststellen’ als bedoeld in artikel 5 van de Wahv beperkt moet worden opgevat, in die zin dat dit begrip dient te worden beperkt tot die gevallen waarin de identiteit van de bestuurder van het motorrijtuig ten tijde van de vaststelling van de gedraging of direct daarna wordt vastgesteld. Het hof heeft in het arrest van 17 mei 2024 (ECLI:NL:GHARL:2024:3410) geoordeeld dat de sanctie terecht aan de kentekenhouder was opgelegd omdat de identiteit van de bestuurder niet aanstonds kon worden vastgesteld. De ambtenaar had pas 10 tot 15 minuten na het waarnemen van de gedraging met de kentekenhouder gebeld. De ambtenaar had niet eerder dan in dit gesprek aan de kentekenhouder kunnen vragen of deze de bestuurder van het motorrijtuig was. Dat is niet aanstonds.

  4. In het onderhavige geval is de sanctie opgelegd aan de bestuurder terwijl de identiteit van die bestuurder niet aanstonds is vastgesteld. De ambtenaren hebben de identiteit van de bestuurder pas vastgesteld nadat zij hun rit hadden afgemaakt, daarop naar de woning van de kentekenhouder waren gegaan, met deze hadden gesproken en vervolgens de bestuurder van het motorrijtuig waarmee de gedraging was verricht herkenden.

  5. Met betrekking tot het standpunt van de gemachtigde dat, nu geen sprake is van het aanstonds vaststellen van de identiteit van de bestuurder, de sanctie aan de kentekenhouder had moeten worden opgelegd, overweegt het hof, in navolging van het arrest van 20 maart 2024 (ECLI:NL:GHARL:2024:2006) waarin de sanctie ook aan de bestuurder van het motorrijtuig was opgelegd terwijl de identiteit van de bestuurder niet aanstonds was vastgesteld, dat indien de identiteit van de bestuurder niet aanstonds kan worden vastgesteld, de ambtenaar niet verplicht is een onderzoek in te stellen naar de identiteit van de bestuurder en de sanctie aan de kentekenhouder kan worden opgelegd, maar dat het de ambtenaar wel vrijstaat om de identiteit van de bestuurder (na onderzoek) alsnog te trachten te achterhalen en de sanctie aan de bestuurder op te leggen.

  6. Het hof grondt deze, van de in het door de gemachtigde genoemde arrest van 24 september 2003 afwijkende, beoordeling op het hierboven weergegeven uitgangspunt.

  7. Het voorgaande brengt mee dat de sanctie terecht aan de betrokkene als bestuurder is opgelegd. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter bevestigen. Er is geen aanleiding voor het toekennen van een proceskostenvergoeding.

De beslissing Het gerechtshof:

bevestigt de beslissing van de kantonrechter;

wijst het verzoek om vergoeding van proceskosten af.

Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Van der Zee-Venema als griffier, en op een openbare zitting uitgesproken.