ECLI:NL:GHARL:2025:4426 - Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden - 17 juli 2025
Arrest
Rechtsgebieden
Arrest inhoud
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.352.734 zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 584528
beschikking van 17 juli 2025
over de uithuisplaatsing van [de minderjarige1]
in de zaak van
[verzoekster] , en [verzoeker] de grootouders van vaders zijde (de grootouders) die wonen in [woonplaats1] advocaat: mr. B.H. van der Zwan
en
de gecertificeerde instelling Stichting Samen Veilig Midden-Nederland(de GI) die is gevestigd in Utrecht
en
[de moeder](de moeder) die woont in [woonplaats2] advocaat: mr. R.W.A. Offermans
en
[de vader] (de vader) die staat ingeschreven in [woonplaats3] advocaat: mr. J.J. Weldam
1 Samenvatting
De kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, heeft de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een neutraal pleeggezin verlengd tot 7 juli 2025. Het hof is van oordeel dat dit zo moet blijven en legt hierna uit waarom.
2 De feiten
2.1. De moeder en de vader zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2022 en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2023. De moeder woont met [de minderjarige2] bij [naam1] . Dat is een moeder-kindhuis van het Leger des Heils met 24-uurs begeleiding. Deze procedure gaat alleen over [de minderjarige1] .
2.2. De ouders hebben samen het gezag over [de minderjarige1] .
2.3. [de minderjarige1] staat sinds 25 maart 2022 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is voor het laatst verlengd tot 12 december 2025.
2.4. De kinderrechter heeft bij beschikking van 31 maart 2023 een machtiging verleend om [de minderjarige1] uit huis te plaatsen bij de grootouders. Deze machtiging is bij beschikking van 18 juni 2024 verlengd tot 25 december 2024.
2.5. De GI heeft op 20 november 2024 de kinderrechter met spoed verzocht om de verblijfplaats van [de minderjarige1] te wijzigen naar een neutraal pleeggezin en om een machtiging te verlenen tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een neutraal pleeggezin voor de duur van de ondertoezichtstelling. De kinderrechter heeft bij beschikking van 20 november 2024 de verblijfplaats van [de minderjarige1] gewijzigd en een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een neutraal pleeggezin verleend tot 11 december 2024. De behandeling van het resterende deel van het verzoek is aangehouden tot de mondelinge behandeling op 2 december 2024, zodat alle partijen hierover konden worden gehoord.
2.6. Bij beschikking van 10 december 2024 heeft de kinderrechter voor zover hier van belang de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een neutraal pleeggezin verlengd tot 7 januari 2025 en de beslissing voor het overige aangehouden (hierna ook: de bestreden beschikking).
2.7. Bij beschikking van 19 december 2024 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een neutraal pleeggezin tot 7 juli verlengd. De kinderrechter heeft de verdere beslissing over de uithuisplaatsing aangehouden. De vader heeft bij dit hof beroep ingesteld tegen de beschikking van 19 december 2024. Het hof heeft bij beschikking van 29 april 2025 deze beschikking bekrachtigd.
3 De procedure bij het hof
3.1 De grootouders zijn het niet eens met de beslissing van de kinderrechter van 10 december 2024. Zij komen daarvan in hoger beroep. Zij vragen het hof de beslissing van de kinderrechter te vernietigen en het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een neutraal pleeggezin af te wijzen.
3.2 De GI en de moeder zijn het eens met de beslissing van de kinderrechter. Zij willen dat het hof de beslissing van de kinderrechter in stand laat.
3.3. De vader wil dat [de minderjarige1] bij de moeder of bij de grootouders gaat wonen.
3.4 Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
3.5. De zitting bij het hof was op 10 juni. Aanwezig waren:
4 Het oordeel van het hof
Wat staat in de wet?
4.1 De kinderrechter kan een machtiging geven een kind uit huis te plaatsen. De rechter kan die machtiging geven als dat noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de kinderen of voor onderzoek van het kind.
4.2. De GI heeft de toestemming van de kinderrechter nodig voor wijziging in het verblijf van een minderjarige die ten minste een jaar door een ander dan de ouder is opgevoed en verzorgd als behorende tot zijn gezin.
Het oordeel van het hof
4.3. De grootouders hebben in hun beroepschrift geschreven dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing in een neutraal pleeggezin noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] . Uit de toelichting (zowel in hun beroepschrift als op de mondelinge behandeling bij het hof) leidt het hof af dat zij het wel eens zijn met de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] , omdat [de minderjarige1] niet bij de moeder (of de vader) kan wonen. De grootouders zijn het echter niet eens met de beslissing van de kinderrechter om [de minderjarige1] niet langer bij hen te laten wonen, maar in een neutraal pleeggezin. Het gaat de grootouders dus om de toetsing door het hof van de wijziging in het verblijf van [de minderjarige1] .
4.4 De machtiging die de kinderrechter op 10 december 2024 heeft gegeven voor de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een neutraal pleeggezin, gold tot 7 januari 2025 en is dus inmiddels verlopen. Daardoor is de toetsingsruimte voor het hof beperkt tot een zogenaamde rechtmatigheidstoets. Het hof toetst of er op 10 december 2024 redenen waren om het verzoek van de GI om toestemming om wijziging te brengen in het verblijf van [de minderjarige1] bij de grootouders af te wijzen en een machtiging voor een verblijf van [de minderjarige1] in een neutraal pleeggezin af te geven.
4.5. Het hof is oordeel dat op 20 november en 10 december 2024 er geen noodzaak was om het verzoek van de GI tot overplaatsing van [de minderjarige1] naar een neutraal pleeggezin in het belang van [de minderjarige1] af te wijzen. De grootouders hebben bij het hof aangevoerd dat die noodzaak er wel was omdat een netwerkplaatsing altijd de voorkeur heeft boven plaatsing in een neutraal pleeggezin. Het hof volgt de grootouders hierin in zoverre dat een netwerkplaatsing in beginsel de voorkeur heeft. [de minderjarige1] is ook bij de grootouders geplaatst toen de ouders niet zelf voor haar konden zorgen. Er kunnen echter omstandigheden zijn waarin een (over)plaatsing in een neutraal pleeggezin meer in het belang van een kind is. Die situatie deed zich hier naar het oordeel van de GI voor. Toen de kinderrechter op verzoek van de GI de (spoed)beslissing tot plaatsing van [de minderjarige1] in een neutraal pleeggezin nam, was sprake van een opeenstapeling van zorgen over de plaatsing van [de minderjarige1] bij de grootouders. Een belangrijke zorg was dat de grootouders onvoldoende transparant waren naar de GI. Ondanks de geboden hulpverlening vanuit een cultuursensitieve benadering, heeft de GI ervaren dat de grootouders onjuiste informatie verstrekten of informatie achterhielden die voor de GI van belang was om de verantwoordelijkheid voor het welzijn, de ontwikkeling en de veiligheid van [de minderjarige1] te kunnen dragen. Hoewel de grootouders op enig moment hun huis openstelden voor de omgang tussen de moeder en [de minderjarige1] , waren zij volgens de GI niet in staat om [de minderjarige1] ook emotionele toestemming te geven voor de omgang met haar moeder. De grootouders hebben meermaals te kennen gegeven dat zij vinden dat de moeder geen goede moeder voor [de minderjarige1] is en dat ook niet zal worden. Zij wilden ook graag de zorg voor haar zusje dragen. Deze houding klemt temeer omdat de moeder op dat moment met [de minderjarige2] in een 24 uurs ouder-kindvoorziening verbleef waar zij vooruitgang liet zien. De GI kreeg via de hulpverlening signalen dat de moeder zich zodanig onveilig voelde bij de grootouders dat zij uiteindelijk besloot om niet meer voor de omgang met [de minderjarige1] naar hen toe te gaan. Hierdoor was er geen contact meer tussen de moeder en [de minderjarige1] . Bij voortduring van de plaatsing bij de grootouders zouden de relatie en de hechting tussen de moeder en [de minderjarige1] in gevaar komen. Dat is in strijd met de zwaarwegende belangen van [de minderjarige1] . Dat de grootouders, zoals hun advocaat op de mondelinge behandeling aan het hof heeft verteld, hebben gevraagd om de omgang via een derde partij te laten plaatsvinden, maakt dit niet anders. Eerdere hulpverlening (waaronder begeleide omgang) heeft niet tot verandering van de situatie geleid. Ook acht het hof het van belang dat de GI van de pleegzorgbegeleiding veel signalen kreeg dat binnen het gezin van de grootouders negatief werd gesproken over de moeder, wat ook een bedreiging vormt voor de relatie tussen moeder en [de minderjarige1] . Om het gezinssysteem te verbeteren, heeft de GI ingezet op contextuele therapie, maar door onvoldoende medewerking van alle partijen (moeder, vader en de grootouders) was voortzetting daarvan na een aantal gesprekken niet zinvol. Verder was een bron van zorg dat over de verblijfplaats van de vader onzekerheid was. Volgens de GI en de moeder was de vader in Syrië een huwelijk aangegaan met een Syrische vrouw en waren er zorgen dat hij [de minderjarige1] (en [de minderjarige2] ) naar het buitenland zou meenemen. De vader heeft bij de kinderrechter ontkend dat hij plannen had om naar Syrië te gaan en dat hij beschikte over paspoorten voor beide kinderen. Zoals de kinderrechter heeft overwogen, stonden de verhalen van enerzijds de GI en anderzijds de grootouders en de vader lijnrecht tegenover elkaar en kon niet goed worden vastgesteld of zij elkaar niet goed begrepen of dat daadwerkelijk sprake was van een bedoeling om de gezinssituatie zo te veranderen dat de moeder op afstand zou komen te staan en om haar uit het leven van [de minderjarige1] te weren. Het hof overweegt dat in de voormelde omstandigheden en gelet op de onduidelijkheden en risico’s bij voortzetting van het verblijf van [de minderjarige1] bij de grootouders, de overplaatsing van [de minderjarige1] naar en de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing in een neutraal pleeggezin ten tijde van de bestreden beschikking geïndiceerd waren. De beschikking is rechtmatig gegeven.
4.6. Het hof zal gelet op het voorgaande beslissing van de kinderrechter bekrachtigen.
5 De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland (locatie Utrecht) van 10 december 2024.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, K.A.M. van Os-ten Have en D.J.I. Kroezen en is in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2025.
artikel 1:265b lid 1 BW
artikel 1:265c lid 2 BW
artikel 1:265i lid 1 BW
artikel 1:265i lid 2 BW