ECLI:NL:GHARL:2024:662 - Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden - 24 januari 2024
Arrest
Arrest inhoud
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest op het hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag van 29 juni 2023, betreffende
wonende te [woonplaats] .
De gemachtigde van de betrokkene is mr. N.G.A. Voorbach, kantoorhoudende te Zoetermeer.
De kantonrechter heeft het beroep van eiser tegen de beslissing op bezwaar van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag (hierna: verweerder) gegrond verklaard, die beslissing vernietigd en het bezwaar tegen de beschikking tot oplegging van een bestuurlijke boete aan eiser op grond van artikel 154b van de Gemeentewet met kenmerk [nummer1] ongegrond verklaard. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is afgewezen.
Het verloop van de procedure
De gemachtigde van eiser heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. De gemachtigde van eiser heeft de gelegenheid gekregen het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
De beoordeling
1. In artikel 154k, tweede lid, van de Gemeentewet is bepaald dat onder meer artikel 14 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) van overeenkomstige toepassing is in een procedure als hier aan de orde.
2. Artikel 14 van de Wahv - zoals die bepaling luidt per 1 januari 2023 - bepaalt, voor zover hier van belang, dat hoger beroep kan worden ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter als de sanctie bij die beslissing hoger is dan € 110,-.
3. Van deze situatie is hier geen sprake. De bestuurlijke boete bedraagt € 95,-. Het hof zal het hoger beroep daarom niet-ontvankelijk verklaren. Aanleiding voor het toekennen van een proceskostenvergoeding is er niet.
De beslissing
Het gerechtshof:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
wijst het verzoek om vergoeding van proceskosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Starreveld als griffier, en op een openbare zitting uitgesproken.