ECLI:NL:GHARL:2024:5896 - Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden - 17 september 2024
Arrest
Arrest inhoud
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest op het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag van 30 oktober 2023, betreffende
wonende te [woonplaats] .
De gemachtigde van de betrokkene is S.J.J.G. Fernandes, kantoorhoudende te Voorburg.
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard en het verzoek om een proceskostenvergoeding afgewezen.
Het verloop van de procedure
De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding. De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend. De gemachtigde van de betrokkene heeft de gelegenheid gekregen het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
De beoordeling
1. De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de hoorplicht niet is geschonden.
2. Uit het dossier blijkt dat de gemachtigde in het administratief beroepschrift heeft verzocht om een hoorzitting. Bij brief van 1 december 2021 is de gemachtigde in de gelegenheid gesteld om telefonisch te worden gehoord op 5 januari 2022 om 13.30 uur. In deze brief is aangegeven dat, als de gemachtigde niet binnen twee weken aangeeft verhinderd te zijn, ervan wordt uitgegaan dat hij telefonisch gehoord wil worden op dat tijdstip en dat als de gemachtigde dan niet bereikbaar is, er een telefonische hoorzitting plaatsvindt in zijn afwezigheid, waarna een beslissing zal worden genomen. In een hoorverslag van 5 januari 2022 is vermeld dat de gemachtigde niet heeft afgezegd voor de hoorzitting en dat meerdere malen is geprobeerd contact te krijgen met de gemachtigde, maar dat de gemachtigde hierbij niet werd bereikt.
3. In de beslissing van de officier van justitie is overwogen dat van het horen is afgezien, omdat de officier van justitie, ondanks meerdere pogingen op 5 januari 2022, de gemachtigde niet heeft kunnen bereiken.
4. Het hof stelt vast dat de gemachtigde op de juiste wijze heeft verzocht om een hoorzitting en dat geen van de andere uitzonderingssituaties, bedoeld in artikel 7:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zich hier voordoet. Door te handelen zoals hiervoor omschreven, is de gemachtigde naar het oordeel van het hof niet op adequate wijze in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord. Het hof overweegt daartoe dat, gelet op artikel 7:19, derde lid, van de Awb slechts van horen in het openbaar kan worden afgezien op verzoek van een belanghebbende dan wel om gewichtige redenen. Dat doet zich hier niet voor. Dat de gemachtigde niet heeft gereageerd op de brief van 1 december 2021, vormt geen gewichtige reden om van het horen in het openbaar af te zien.
5. De kantonrechter heeft ten onrechte geoordeeld dat de hoorplicht niet is geschonden. Het hof zal gelet hierop de beslissing van de kantonrechter vernietigen, het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaren en ook die beslissing vernietigen. Het hof zal vervolgens het beroep tegen de inleidende beschikking beoordelen.
6. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een sanctie opgelegd van € 143,- voor: “17 km per uur harder rijden dan mag op een autosnelweg buiten de bebouwde kom (verkeersbord A1)”. Deze gedraging zou zijn verricht op 20 augustus 2021 om 10:23 uur op de A13 links, borden hectometerpaal 16.3, in Delft met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
7. De gemachtigde betwist dat de sanctie is opgelegd door een bevoegde verbalisant. De verbalisant is werkzaam in een functie die niet door de categorale beschikking ‘Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar Landelijke Eenheid 2017 van 27 juli 2017, kenmerk [nummer1] ’ (het Besluit) wordt gedekt en daarom beschikt de ambtenaar niet over een geldige titel van opsporingsbevoegdheid. De ambtenaar is aangesteld als ambtenaar in de zin van artikel 2, onder a, van de Politiewet 2012, terwijl de categorale beschikking, waaraan de ambtenaar zijn titel van opsporingsbevoegdheid meent te ontlenen, alleen een titel van opsporingsbevoegdheid verschaft aan ambtenaren in de zin van artikel 2, onder b, van de Politiewet 2012.
8. Het hof heeft in het arrest van 23 december 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:11084) geoordeeld dat het bestaan van de bevoegdheid van de betreffende ambtenaar ten tijde van het vaststellen van de gedraging het uitgangspunt is. Dit is slechts anders indien wat wordt aangevoerd gerede twijfel doet ontstaan over de bevoegdheid van de ambtenaar.
9. Naar het oordeel van het hof is van gerede twijfel geen sprake. Het door de gemachtigde genoemde en door hem overgelegde Besluit was ten tijde van het vaststellen van de gedraging vervallen, zodat de grond reeds hierom geen doel treft. Dat de ambtenaar in 2008 is aangesteld als ambtenaar als bedoeld in artikel 1, lid 1, sub d, van het Besluit algemene rechtspositie politie en dit ziet op ambtenaren, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, van de Politiewet 2012, terwijl in het Besluit ambtenaren van de politie, bedoeld in artikel 2, onder b, van de Politiewet, worden aangewezen als buitengewoon opsporingsambtenaar, is bovendien ook onvoldoende om te twijfelen aan de bevoegdheid van de ambtenaar.
10. De gemachtigde voert verder aan dat niet zonder meer van de juistheid van de verklaring in het zaakoverzicht kan worden uitgegaan, nu deze verklaring niet op ambtseed of -belofte is opgemaakt. De ambtenaar heeft in strijd gehandeld met de Instructie snelheidsoverschrijdingen en snelheidsbegrenzers (de Instructie), omdat geen proces-verbaal is opgemaakt, zoals de Instructie voorschrijft. Uit het aanvullend bewijs, de foto, blijkt evenmin voldoende dat de gedraging is begaan. Niet kan worden vastgesteld of het handhavingsmiddel ten tijde van de controle heeft gefunctioneerd conform de vereisten van de Concept voorschriften handhavingsmiddelen politie omdat de onderhoudsgeschiedenis van het handhavingsmiddel ontbreekt. De beheerder van het handhavingsmiddel heeft onzorgvuldig gehandeld door geen logboek bij te houden van wijzigingen en bedieningen van het handhavingsmiddel. Bij gebreke van de volledige onderhoudsgeschiedenis kan niet ervan worden uitgegaan dat geen wijzigingen aan het handhavingsmiddel hebben plaatsgehad die niet van invloed zijn geweest op het meetresultaat. Ook kan niet worden vastgesteld of gebruik is gemaakt van de kunststof ruit die beweerdelijk gelijktijdig met het handhavingsmiddel is gekeurd. Daarnaast voert de gemachtigde aan dat op de pleeglocatie een lagere maximumsnelheid dan de normale maximumsnelheid op autosnelwegen gold. De officier van justitie heeft ten onrechte geen onderzoek verricht naar de ten tijde van de controle vigerende verkeersbesluiten en aanwezige bebording. De officier van justitie zou een schouwrapport over kunnen leggen. Omdat dit niet is gebeurd, dient de inleidende beschikking vernietigd te worden.
11. Een daartoe aangewezen ambtenaar kan op grond van artikel 3, tweede lid, van de Wahv een administratieve sanctie opleggen voor een gedraging die door deze ambtenaar zelf of op geautomatiseerde wijze is vastgesteld. Dat de gedraging is verricht, moet voldoende blijken uit de beschikbare gegevens. Of van de juistheid van deze gegevens kan worden uitgegaan, is ervan afhankelijk of de betrokkene argumenten heeft aangevoerd die leiden tot twijfel aan de juistheid van (delen van) die gegevens dan wel het dossier daar aanleiding toe geeft.
12. De gegevens waarop de ambtenaar zich bij de oplegging van de sanctie heeft gebaseerd, zijn opgenomen in het zaakoverzicht. Dit zaakoverzicht bevat de informatie die in de inleidende beschikking is vermeld en daarnaast onder meer de volgende gegevens:
“De werkelijke snelheid stelde ik vast met behulp van een voor de meting getest, goedgekeurd en op de voorgeschreven wijze gebruik snelheidsmeetmiddel. Gemeten (afgelezen) snelheid: 121 km/h. Werkelijke (gecorrigeerde) snelheid: 117 km/h. Toegestane snelheid: 100 km/h. Overschrijding met: 17 km/h Soort snelheidsmeetmiddel: radar. Merk: Jenoptik. Type: MultaRadar CT.”
13. Het dossier bevat daarnaast een foto van de gedraging. De gegevens bij de foto stemmen overeen met de gegevens in het zaakoverzicht.
14. Dat het dossier geen proces-verbaal bevat en ook niet de onderhoudsgeschiedenis en het logboek van het meetmiddel, brengt niet mee dat er eraan getwijfeld moet worden dat het meetmiddel ten tijde van de gedraging was geijkt of goed heeft gefunctioneerd. Geen rechtsregel schrijft voor dat deze gegevens uit het dossier moeten blijken.
15. Het hof ziet ook geen reden eraan te twijfelen dat door middel van borden A1 een maximumsnelheid van 100 km/h was aangegeven. Bij een radarcontrole is de ambtenaar ter plaatse, zodat ervan mag worden uitgegaan dat voorafgaand aan de controle de bebording is gecontroleerd.
16. Gelet hierop kan worden vastgesteld dat de gedraging is verricht.
17. De gemachtigde voert nog aan dat de redelijke termijn van berechting is overschreden en dat het sanctiebedrag om die reden gematigd dient te worden. De gemachtigde wijst hierbij erop dat hij van geen enkele termijn verlening heeft gevraagd of uitstel heeft gevraagd voor een zitting. Het voeren van een draagkrachtverweer is een gebruikelijke gang van zaken. Niet is in te zien waarom zulks tot een bijzondere vertraging van de rechtsgang zou moeten leiden of dat sprake is van een omstandigheid waarop de rechtbank redelijkerwijs niet zou kunnen anticiperen bij haar zittingsplanning.
18. De inleidende beschikking is op 4 september 2021 aan de betrokkene gestuurd. De kantonrechter heeft op 30 oktober 2023 op het ingestelde beroep beslist. De kantonrechter heeft de (gemachtigde van de) betrokkene uitgenodigd om op een zitting het draagkrachtverweer toe te lichten en daarna in de gelegenheid gesteld om alsnog het bedrag van de zekerheidstelling te betalen. De redelijke termijn van berechting is verlengd in verband met de aan de betrokkene toe te rekenen behandeling van een draagkrachtverweer. Het hof stelt deze verlenging van de redelijke termijn van berechting op vier maanden (vgl. het arrest van het hof van 25 januari 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:656). De redelijke termijn van berechting is in eerste aanleg dan ook niet overschreden.
19. Gelet op het voorgaande zal het hof beslissen als hierna vermeld.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond en vernietigt die beslissing;
verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond;
wijst het verzoek om vergoeding van proceskosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Van der Zee-Venema als griffier, en op een openbare zitting uitgesproken.