Terug naar bibliotheek
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

ECLI:NL:GHARL:2024:5379 - Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden - 19 augustus 2024

Arrest

ECLI:NL:GHARL:2024:537919 augustus 2024Deze uitspraak is in 2 latere zaken aangehaald

Arrest inhoud

locatie Leeuwarden

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.337.481/01 (zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 145337)

beschikking van 20 augustus 2024

in de zaak van

[verzoeker] (de vader), die woont in [woonplaats1] , verzoeker in hoger beroep, advocaat: mr. J.B.G. Gelissen te Sittard.

Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

de gecertificeerde instelling 1. William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering(de GI), gevestigd te Amsterdam,

die wonen op een geheim te houden adres.

In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:

de raad voor de kinderbescherming (de raad), regio Noord Nederland, locatie Groningen.

1 De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 12 januari 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2 De procedure in hoger beroep

2.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 6 februari 2024;

  • een journaalbericht namens de vader van 12 februari 2024 met bijlage(n);

  • het verweerschrift met bijlage(n);

  • een e-mailbericht van de GI van 26 juni 2024 met bijlage(n).

2.2 De mondelinge behandeling heeft op 18 juli 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn:

  • de vader, bijgestaan door mr. Gelissen, die pleitaantekeningen heeft overgelegd;

  • twee vertegenwoordigers van de GI (Team Veiligheid);

  • de pleegmoeder van [de minderjarige] ;

  • een vertegenwoordiger van de raad.

2.3 [de moeder] (de moeder) is als informant opgeroepen en naar de zitting gekomen. Zij werd bijgestaan door mr. C.C.N. Cats te Emmen.

3 De feiten

3.1 Uit de relatie van de vader en de moeder is [in] 2019 [de minderjarige] geboren. De ouders zijn tijdens de zwangerschap uit elkaar gegaan. De vader heeft [de minderjarige] erkend.

3.2 Bij beschikking van 14 september 2023 is het gezag van de moeder beëindigd en is de GI met de voogdij over [de minderjarige] belast. Het is, zoals ter zitting ook aangegeven, het hof ambtshalve bekend dat deze beschikking op 4 april 2024 in hoger beroep is bekrachtigd.

3.3 Begin 2020 heeft [de minderjarige] korte tijd in een crisispleeggezin verbleven, omdat de vader de ruiten van de vrouwenopvang waar de moeder op dat moment met haar kinderen verbleef had ingegooid. [de minderjarige] is in januari 2021 opnieuw (met spoed) uit huis geplaatst. Sindsdien woont zij bij de pleegouders.

4 De omvang van het geschil

4.1 Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de vader om hem met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] te belasten afgewezen.

4.2 De vader is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van 12 januari 2024. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en zijn verzoek om hem in plaats van de GI voortaan met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] te belasten alsnog toe te wijzen en te bepalen dat de GI niet langer de voogd van [de minderjarige] is.

4.3 De GI voert (mondeling) verweer en zij verzoekt het hof de vader in het ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het ingestelde beroep af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.

5 De motivering van de beslissing

Verweer

5.1 Namens de vader is aangevoerd dat de GI geen rechtsgeldig verweer heeft gevoerd, omdat het verweerschrift niet door een advocaat is ondertekend en ingediend. Volgens de vader moet het hof het verweerschrift van de GI daarom buiten beschouwing laten. Het hof ziet daarvoor geen aanleiding. Weliswaar volgt uit het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven dat een verweerschrift in hoger beroep wordt ingediend en ondertekend door een advocaat, maar daarvoor is een uitzondering gemaakt indien de wet een andere mogelijkheid biedt. Ter gelegenheid van de beëindiging van het gezag van de moeder is de voogdij over [de minderjarige] door de rechter aan de GI opgedragen (artikel 1:302 van het Burgerlijk Wetboek (BW)). Onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 1:283 BW is het hof van oordeel dat de GI zich voor de uitoefening van haar taak in dit geval ook zonder advocaat tot de rechter kan wenden. De brief van de GI van 22 maart 2024 met bijlagen, door de GI geduid als verweerschrift, is daarmee toelaatbaar.

Gezag

5.2 Op grond van artikel 1:274 lid 2 BW kan, in geval van beëindiging van het gezag van een ouder, die het gezag alleen uitoefent, de andere ouder de rechter te allen tijde verzoeken met de uitoefening van het gezag te worden belast. Dit verzoek wordt ingewilligd indien de rechter dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk oordeelt.

5.3 Het hof is van oordeel dat de rechtbank het verzoek van de vader om hem voortaan met het gezag over [de minderjarige] te belasten terecht heeft afgewezen. In hetgeen de vader in hoger beroep heeft aangevoerd ziet het hof geen reden om anders te beslissen. Het hof onderschrijft de motivering van de rechtbank zoals opgenomen onder 5.4 en 5.5 van de bestreden beschikking en neemt deze – na eigen onderzoek – over. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.

5.4 [de minderjarige] is bijna vijf jaar en woont al ruim drieënhalf jaar bij de pleegouders. Voor haar verdere ontwikkeling is het belangrijk dat [de minderjarige] duidelijkheid en zekerheid heeft over haar opgroeiperspectief. De huidige voogdijmaatregel biedt haar dat. Het is in haar belang dat zij zich verder kan ontwikkelen binnen de rust van het pleeggezin waar zij al vanaf januari 2021 verblijft en dat zij daar duurzaam kan opgroeien. Een en ander komt onder druk te staan als de vader het gezag zou krijgen. Daarbij komt dat de pleegmoeder ter zitting een heel zorgelijk beeld van [de minderjarige] heeft geschetst, dat ook al wel uit het dossier blijkt. [de minderjarige] is een beschadigd en kwetsbaar meisje met traumaproblematiek. Zij heeft het erg moeilijk met alles wat er van haar gevraagd wordt. Zowel de therapie (Sherborne) gericht op de hechting met de pleegouders als de start van school verlopen niet zoals gehoopt. De therapie is momenteel gepauzeerd en de schoolgang is teruggebracht naar slechts twee keer per week 1,5 uur spelen, omdat [de minderjarige] in gedrag laat zien dat zij niet meer aankan. Ook de omgangsregeling met haar beide ouders (en grootouders die soms meekomen) vraagt veel van [de minderjarige] . De basisveiligheid van [de minderjarige] is laag waardoor zij snel ontregelt. Zij valt dan terug in vecht- en vluchtgedrag. [de minderjarige] loopt fors achter in haar sociaal-emotionele ontwikkeling. De pleegouders hebben hun handen vol aan haar. Het perspectief van [de minderjarige] ligt dan ook niet bij de vader. De vader geeft onvoldoende blijk van inzicht in wat [de minderjarige] nodig heeft. Zo ziet hij niet in dat de frequentie en duur van zijn omgang met [de minderjarige] (eenmaal per maand een uur) voor haar nu het hoogst haalbare is, naast de omgang die zij heeft met de moeder (ook eenmaal per maand een uur), de voor haar intensieve schoolmomenten en de noodzakelijke therapie. De vader heeft onlangs nog een kort geding aangespannen omdat hij meer omgang met [de minderjarige] wil. De behoefte en wensen van de vader komen niet overeen met de belangen van [de minderjarige] . Dat is een contra-indicatie voor het op verantwoorde wijze uitoefenen van het ouderlijk gezag. Hoewel in de stukken door de vader nog positief over de pleegouders werd geschreven en hij hen een belangrijke rol toedichtte voor het geval hij het gezag zou krijgen, heeft de vader ter zitting een verminderd vertrouwen in de pleegmoeder uitgesproken. Hij herkent de ter zitting door de pleegmoeder over [de minderjarige] uitgesproken zorgen niet. Volgens hem ligt de oorzaak van die zorgen eerder bij het pleeggezin dan bij de moeder en hem, want zij zien [de minderjarige] beiden maar een uurtje per maand en dan lijkt er niets aan de hand met [de minderjarige] . De problemen moeten dus wel door het pleeggezin komen zo begrijpt het hof de vader. Het dossier biedt geen enkele steun voor deze niet onderbouwde stelling. Integendeel. Zo maakt het hof uit de stukken op dat [de minderjarige] tijdens de omgang (met de vader) de pleegmoeder steeds opzoekt, waaruit valt af te leiden dat [de minderjarige] haar veiligheid juist aan de pleegmoeder ontleent. Als de ter zitting door de vader geuite zorgen over het pleeggezin terecht zouden zijn, dan zou bij de omgang (begeleid en geëvalueerd door een neutrale externe partij) wel een ander beeld worden gezien dan nu uit de verslagen volgt. Bovendien past het door de pleegmoeder van [de minderjarige] geschetste beeld bij een door vroege trauma’s beschadigd kind, zoals ook uit de informatie van de GI naar voren komt.

6 De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, faalt de grief. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.

7 De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:

bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 12 januari 2024;

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mr. P.B. Kamminga, mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard en mr. M.M. Lorist, bijgestaan door mr. D.M. Welbergen als griffier, en is op 20 augustus 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.