Terug naar bibliotheek
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

ECLI:NL:GHARL:2024:5215 - Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden - 14 augustus 2024

Arrest

ECLI:NL:GHARL:2024:521514 augustus 2024

Arrest inhoud

zittingsplaats Leeuwarden

Arrest op het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag van 21 september 2023, betreffende

wonende te [woonplaats] .

De gemachtigde van de betrokkene is S.J.J.G. Fernandes, kantoorhoudende te Voorburg.

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard.

Het verloop van de procedure

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding. De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend. De gemachtigde van de betrokkene heeft het beroep schriftelijk nader toegelicht De advocaat-generaal heeft daarop gereageerd.

De beoordeling

1. De gemachtigde van de betrokkene voert in hoger beroep - kort gezegd - aan dat de kantonrechter ten onrechte de beroepsgronden gericht tegen de beslissing van de officier van justitie onbesproken heeft gelaten. De beslissing van de kantonrechter lijdt daarmee aan een motiveringsgebrek en dient dan ook te worden vernietigd. Met deze wijze van afdoening is het recht op een eerlijke procedure geschonden. De gemachtigde verzoekt het hof de zaak met (analoge) toepassing van artikel 20d van de Wahv terug te wijzen naar een andere kantonrechter van de rechtbank.

2. Artikel 13, tweede lid, van de Wahv bepaalt dat de beslissing van de kantonrechter met redenen is omkleed.

3. De kantonrechter heeft in de beslissing van 21 september 2023 als volgt overwogen:

“De kantonrechter stelt vast dat de gemachtigde uitsluitend formele beroepsgronden heeft aangevoerd. Daarvoor heeft hij in totaal 9 A4-tjes nodig gehad. De kantonrechter heeft alle beroepsgronden gelezen en beoordeeld. Hij is tot de conclusie gekomen dat deze alle niet slagen. Dit behoeft geen verdere uitwerking, gelet op eerdere uitspraken over dezelfde beroepsgronden van deze gemachtigde.”

4. Het hof stelt vast dat voormelde overweging geen blijk geeft van een rechterlijke beoordeling van de aangevoerde gronden. Niet is aangegeven waarom de aangevoerde gronden niet slagen. De enkele verwijzing naar eerdere uitspraken over dezelfde beroepsgronden kan niet als zodanig worden beschouwd nu niet concreet is aangegeven welke uitspraken de kantonrechter daarbij op het oog heeft. De beslissing van de kantonrechter is aldus niet met redenen omkleed.

5. Het hof ziet geen aanleiding om te onderzoeken of de beslissing van de kantonrechter mogelijk met aanvulling of verbetering van gronden kan worden bevestigd nu de beslissing van de kantonrechter elke grond ontbeert. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter wegens strijd met artikel 13, tweede lid, van de Wahv vernietigen. Daarmee behoeft hetgeen overigens door de gemachtigde is aangevoerd met betrekking tot de inhoud van deze beslissing en de wijze van afdoening van het beroepschrift door de kantonrechter geen bespreking meer.

6. Aan het verzoek van de gemachtigde om de zaak terug te wijzen naar de rechtbank kan het hof geen gevolg geven omdat artikel 20d, tweede lid, van de Wahv, gelet op de tekst daarvan, daar niet in voorziet. Voor een analoge toepassing van deze bepaling bestaat naar het oordeel van het hof geen ruimte. Dit betekent dat het hof, gezien artikel 20d, eerste lid, van de Wahv zal doen, hetgeen de kantonrechter had behoren te doen, namelijk het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie beoordelen.

7. De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat de officier van justitie stelselmatig de hoorplicht schendt ook in het geval dat de betrokkene procedeert met professionele rechtsbijstand. Er is geen sprake van compensatie door de gemachtigde - in plaats van een hoorzitting - een aanvullende gelegenheid te geven het administratief beroep schriftelijk toe te lichten.

8. Het hof stelt vast dat de officier van justitie de gemachtigde ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord. Dat een extra schriftelijke ronde is geboden - nog daargelaten of daaraan een juiste invulling is gegeven - maakt dat niet anders. Deze kan niet in de plaats komen van het horen in administratief beroep (vgl. het arrest van het hof van 17 augustus 2023, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL:2023:6930). Het hof zal de beslissing van de officier van justitie vernietigen. Hetgeen overigens met betrekking tot deze beslissing is aangevoerd behoeft daarmee geen bespreking meer. Het hof zal thans de inleidende beschikking beoordelen.

9. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een sanctie opgelegd van € 146,- voor: “17 km per uur harder rijden dan mag op een autosnelweg buiten de bebouwde kom (verkeersbord A1)”. Deze gedraging zou zijn verricht op 14 maart 2022 om 10:53 uur op de A12 links hmp 7.4 in ’s-Gravenhage met het voertuig met het kenteken [kenteken] .

10. De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat het er op grond van door de korpschef openbaar gemaakte documenten met betrekking tot de betrokken ambtenaar voor moet gehouden dat de ambtenaar geen opsporingsbevoegheden kan uitoefenen als buitengewoon opsporingsambtenaar.

11. Met betrekking tot de bevoegdheid van de betreffende ambtenaar ten tijde van het vaststellen van de gedraging stelt het hof voorop dat het bestaan hiervan het uitgangspunt is (vgl. het arrest van het hof van 23 december 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:10797). Dit is slechts anders indien hetgeen wordt aangevoerd gerede twijfel doet ontstaan over de bevoegdheid van de ambtenaar. Daarvan is in dit geval geen sprake. Dat de gemachtigde bepaalde stukken die betrekking hebben op de bevoegdheid van de ambtenaar niet heeft kunnen achterhalen, doet geen twijfel ontstaan omtrent die bevoegdheid.

12. De gemachtigde voert verder aan dat de verklaring van de ambtenaar niet op ambtseed of ambtsbelofte is opgemaakt, zodat deze dezelfde bewijswaarde heeft als de ontkenning van de gedraging door de betrokkene. Daarnaast is in strijd met de Instructie snelheidsoverschrijdingen en snelheidsbegrenzers (hierna: Instructie) geen proces-verbaal van bevindingen opgemaakt.

13. Het hof stelt voorop dat de Wahv niet de eis stelt dat aan een krachtens die wet opgelegde administratieve sanctie een ambtsedig proces-verbaal van een opsporingsambtenaar ten grondslag ligt. Een daartoe aangewezen ambtenaar kan op grond van artikel 3, tweede lid, van de Wahv een administratieve sanctie opleggen voor een gedraging die door deze ambtenaar zelf of op geautomatiseerde wijze is vastgesteld. Dat de gedraging is verricht, moet voldoende blijken uit de beschikbare gegevens in het dossier. Of van de juistheid van deze gegevens kan worden uitgegaan, is ervan afhankelijk of de betrokkene argumenten heeft aangevoerd die leiden tot twijfel aan de juistheid van (delen van) die gegevens dan wel het dossier daar aanleiding toe geeft. Het hof stelt vast dat dergelijke argumenten niet naar voren zijn gebracht, zodat er om die reden geen twijfel bestaat aan de gegevens in het dossier.

14. De gemachtigde van de betrokkene wijst er daarnaast op dat in strijd met de Instructie geen proces-verbaal van bevindingen opgemaakt.

15. Op grond van paragraaf 1.2 van de Instructie dient een proces-verbaal met betrekking tot het plaatsen, afstellen en inwerkingstelling van de radarsnelheidsmeter te worden opgemaakt. Het hof stelt vast dat dit proces-verbaal zich niet bij de stukken bevindt. De afwezigheid daarvan rechtvaardigt echter niet - anders dan de gemachtigde kennelijk meent - de conclusie dat een dergelijk proces-verbaal niet is opgemaakt.

16. Bij aanvang van een mobiele controle als de onderhavige worden door de ambtenaar die de controle ter plaatse uitvoert diverse gegevens vastgelegd die relevant zijn voor elke snelheidsmeting die gedurende de controle op die locatie is verricht. Het hof beschouwt dit stuk niet als een op de zaak betrekking hebbend stuk als bedoeld in artikel 7:18, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Het voor de vaststelling van de gedraging relevante deel van de vastgelegde gegevens is opgenomen in de verklaring van de ambtenaar in het zaakoverzicht, te weten dat de ambtenaar de werkelijke snelheid vaststelde met behulp van een voor de meting getest, goedgekeurd en op de voorgeschreven wijze gebruikt snelheidsmeetmiddel, een MultaRadar CT. De gemachtigde van de betrokkene heeft ook niets aangevoerd dat maakt dat redelijkerwijs twijfel bestaat over de aspecten waarop die informatie betrekking heeft, zodat geen aanleiding bestaat om dat stuk alsnog op te vragen (vgl. ECLI:NL:GHARL:2016:8247).

17. Aan de klacht over het ontbreken van de goede, ten tijde van de gedraging geldende, NMI-verklaring voor het gebezigde snelheidsmiddel zal het hof voorbijgaan nu de advocaat-generaal in hoger beroep een NMI-verklaring heeft overgelegd die wel gold ten tijde van de gedraging.

18. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de aangevoerde gronden falen en de gedraging op grond van de stukken kan worden vastgesteld.

19. Gelet op hetgeen in het hiervoor vermelde arrest van 17 augustus 2023 is overwogen ziet het hof, anders dan door de gemachtigde betoogd, geen aanleiding om in zaken waarin de hoorplicht door de officier van justitie is geschonden en een betrokkene zich laat bijstaan door een professionele gemachtigde een zelfde compensatie, te weten een matiging van het sanctiebedrag met 25 procent, te bieden als in zaken waarin een betrokkene zich niet laat bijstaan door een professionele gemachtigde.

20. Dat de betrokkene spanning en frustratie heeft ervaren door de wijze waarop de kantonrechter zijn beroep heeft behandeld, vormt geen aanleiding voor het oordeel dat de betrokkene in zodanige omstandigheden is komen te verkeren dat het bedrag van de sanctie op de voet van artikel 9, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wahv moet worden gematigd.

21. Het beroep tegen de inleidende beschikking zal gelet hierop ongegrond worden verklaard.

22. Het hof ziet wel aanleiding om aan de betrokkene een vergoeding toe te kennen voor de proceskosten, gemaakt in hoger beroep, nu de beslissing van de kantonrechter de betrokkene geen andere mogelijkheid liet dan hoger beroep in te stellen, om een rechterlijke beoordeling van zijn gronden tegen de beslissing van de officier van justitie en de opgelegde sanctie te verkrijgen.

23. Aan het indienen van het hoger beroepschrift en de nadere toelichting op het beroep dienen in totaal 1,5 punten te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt € 875,-. Gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 656,25 (= 1,5 x € 875,- x 0,5)).

24. Voor de vergoeding van andere proceskosten bestaat geen aanleiding nu de betrokkene niet in het gelijk wordt gesteld in de zin van de arresten van het hof van 28 april 2020 en 1 april 2021, vindplaatsen op rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHARL:2020:3336 en 2021:1786). Dat de advocaat-generaal eerst in de fase van het hoger beroep de toepasselijke NMI-verklaring met betrekking tot het gebruikte meetmiddel heeft overgelegd, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Geen rechtsregel staat in de weg aan het in een later stadium van het geding inbrengen van nadere stukken.

25. Het verzoek om (immateriële) schadevergoeding vanwege de vernietiging van de beslissing van de kantonrechter zal het hof niet-ontvankelijk verklaren, nu de Wahv geen mogelijkheid biedt om een dergelijke vergoeding toe te kennen.

De beslissing

Het gerechtshof:

vernietigt de beslissing van de kantonrechter;

verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond en vernietigt die beslissing;

verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond;

veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene tot een bedrag van € 656,25;

verklaart het verzoek om vergoeding van immateriële schade niet-ontvankelijk.

Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Pullens als griffier, en op een openbare zitting uitgesproken.