Terug naar bibliotheek
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

ECLI:NL:GHARL:2024:1846 - Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden - 12 maart 2024

Arrest

ECLI:NL:GHARL:2024:184612 maart 2024Deze uitspraak is in 1 latere zaken aangehaald

Arrest inhoud

zittingsplaats Leeuwarden

Arrest op het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag van 14 augustus 2023, betreffende

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard.

Het verloop van de procedure

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding. De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen een verweerschrift in te dienen. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

De beoordeling

1. Artikel 14 van de Wahv - zoals die bepaling luidt per 1 januari 2023 - bepaalt dat in twee situaties hoger beroep kan worden ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter:

  • wanneer de sanctie bij de beslissing van de kantonrechter hoger is dan € 110,-

  • wanneer de kantonrechter het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat geen (of niet op tijd) zekerheid is gesteld en de betrokkene de juistheid van die beslissing in hoger beroep betwist.

2. Van geen van deze situaties is hier sprake. De opgelegde sanctie bedraagt € 95,- en de kantonrechter heeft het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie op het verzoek om toekenning van een proceskostenvergoeding ongegrond verklaard.

3. De gemachtigde voert aan dat zowel de betrokkene als hijzelf geen oproepingsbrief voor een zitting van de kantonrechter heeft ontvangen. Blijkens de uitspraak van de kantonrechter heeft wel een zitting plaatsgevonden. Nu de oproepingsbrief kennelijk niet (naar het juiste adres) is verzonden is het recht op hoor en wederhoor geschonden. Daarom moet het appelverbod buiten toepassing blijven.

4. In artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) ligt het recht op toegang tot de rechter besloten. Wanneer een beroep wordt gedaan op schending van dit recht en dit beroep wordt gegrond bevonden, kan het wettelijk appelverbod buiten toepassing worden gelaten (vgl. het arrest van het hof van 12 juli 2018, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2018:6402).

5. Uit de beslissing van de kantonrechter volgt dat de gemachtigde van de betrokkene en de betrokkene niet zijn verschenen ter zitting. De kantonrechter heeft overwogen dat de gemachtigde is uitgenodigd voor de zitting middels een brief met het adres van het kantoor van de gemachtigde. De kantonrechter heeft voorts overwogen dat uit de verzendadministratie van de rechtbank blijkt dat de brief daadwerkelijk is verzonden.

6. De gemachtigde betwist de ontvangst van de oproepingsbrief. In dat geval moet aannemelijk worden gemaakt dat de oproepingsbrief daadwerkelijk is verstuurd.

7. Het hof stelt vast dat zich in het dossier een afschrift bevindt van een brief van de griffier van de rechtbank van 6 juli 2023, waarin de gemachtigde wordt uitgenodigd voor de zitting van 11 augustus 2023. Het adres op de brief is Kampenringweg 45-D, 2803 PE Gouda. In het midden latend of de oproepingsbrief daadwerkelijk is verzonden -de brief is niet aangetekend verzonden en in het dossier bevindt zich geen administratie waaruit volgt dat deze brief aan het postbedrijf ter bezorging is aangeboden- betreft het adres op de brief niet het in beroep bij de kantonrechter genoemde correspondentieadres van de gemachtigde (postbus 182, 2800 AD Gouda). Voor de juiste verzending van stukken is het adres dat een betrokkene of gemachtigde opgeeft, leidend.

8. Gelet op het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat de gemachtigde behoorlijk in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze op een openbare zitting toe te lichten. Aldus is gehandeld in strijd met het in artikel 12, eerste lid, van de Wahv vervatte beginsel van hoor en wederhoor. Dit brengt mee dat het appelverbod buiten toepassing moet worden gelaten. Het hoger beroep is dan ook ontvankelijk.

9. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter wegens deze schending vernietigen en doen wat de kantonrechter had behoren te doen, te weten het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie op het verzoek om een proceskostenvergoeding beoordelen.

10. De officier van justitie heeft op 12 januari 2021 beslist op het administratief beroep. Bij die beslissing is het beroep tegen de inleidende beschikking gedeeltelijk gegrond verklaard en zijn, voor zover hier van belang, de feitcode en de omschrijving van de gedraging in de inleidende beschikking gewijzigd. Tegen deze beslissing richt het (bij de kantonrechter ingestelde) beroep zich niet. Daarmee is deze beslissing onherroepelijk geworden en overigens ook de termijn van berechting als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM tot een einde gekomen.

11. De gemachtigde voert in hoger beroep aan dat een strafkorting van 25% op het sanctiebedrag moet worden toegepast in verband met overschrijding van de redelijke termijn van berechting.

12. Gelet op hetgeen onder 10 is overwogen, moet deze grond, nu deze de omvang van het ingestelde beroep te buiten gaat, buiten beschouwing blijven.

13. De officier van justitie heeft beslist op het verzoek om een proceskostenvergoeding. Hierbij heeft de officier van justitie een vergoeding voor proceskosten voor verleende rechtsbijstand toegekend van € 600,75. Vermeld is dat dit bedrag als volgt is berekend: één punt voor het beroep bij de officier van justitie, een half punt voor het telefonisch horen in administratief beroep, samenhangende zaak, 4 zaken of meer, factor 1,5, wegingsfactor 0,5. Uit de beslissing blijkt dat de officier van justitie de onderhavige zaak heeft aangemerkt als samenhangend in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bbp) met 12 andere in de bijlage bij die beslissing genoemde zaken. Het hof begrijpt dat dit een vergoeding betreft voor alle 13 zaken.

14. De gemachtigde betwist dat sprake is van samenhangende zaken.

15. De officier van justitie heeft ter zitting van de kantonrechter het standpunt ingenomen het op dit punt met de gemachtigde eens te zijn en de advocaat-generaal is hier in hoger beroep niet op terug gekomen.

16. Onder verwijzing naar het arrest van het hof van 12 mei 2022 (vindplaats op rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHARL:2022:3771) oordeelt het hof dat de officier van justitie, nu de 12 andere in de bijlage genoemde zaken niet (nagenoeg) gelijktijdig zijn behandeld en de werkzaamheden in die zaken niet identiek konden zijn, de onderhavige zaak ten onrechte als samenhangend met de andere genoemde zaken heeft aangemerkt. Het hof zal -met gegrondverklaring van het beroep daartegen- de beslissing van de officier van justitie voor zover daarbij in de onderhavige zaak een proceskostenvergoeding is toegekend dan ook vernietigen en de in deze zaak in administratief beroep gemaakte proceskosten opnieuw vaststellen.

17. Aan het indienen van het administratief beroepschrift dient één punt te worden toegekend. Het hof zal, met toepassing van artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor het telefonisch horen in administratief beroep een half punt toekennen. De waarde per punt bedraagt voor het administratief beroep € 624,-. Gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast. Aldus bedraagt de vergoeding voor de in deze zaak in administratief beroep gemaakte proceskosten € 468,-. Het hof zal het bedrag dat de officier van justitie reeds voor deze zaak als proceskostenvergoeding heeft toegekend hierop in mindering brengen (€ 600,75: 13 = € 46,21).

18. Naar het oordeel van het hof bestaat in het onderhavige geval tevens aanleiding voor het toekennen van een proceskostenvergoeding voor de fase van het beroep bij de kantonrechter en het hoger beroep. De officier van justitie heeft de betrokkene een onjuiste proceskostenvergoeding toegekend. De gemachtigde van de betrokkene heeft vervolgens de rechtsmiddelen beroep bij de kantonrechter en hoger beroep moeten aanwenden om een juiste proceskostenvergoeding te krijgen. Het is dan ook redelijk om voor de fase van het beroep bij de kantonrechter en het hoger beroep een proceskostenvergoeding toe te kennen.

19. Aan het indienen van het beroepschrift bij de kantonrechter en het indienen van het hoger beroepschrift dienen in totaal twee punten te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt voor het (hoger) beroep € 875,-. Nu het geschil in (hoger) beroep slechts betrekking heeft op de toekenning van een proceskostenvergoeding, wordt voor de vaststelling van de vergoeding voor de in (hoger) beroep gemaakte proceskosten de wegingsfactor 0,25 (gewicht van de zaak = zeer licht) toegepast. Aldus bedraagt de vergoeding voor de in (hoger) beroep gemaakte proceskosten € 437,50 (2 x € 875,- x 0,25).

De beslissing

Het gerechtshof:

vernietigt de beslissing van de kantonrechter;

verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond voor wat betreft de toekenning van de proceskosten in de onderhavige zaak en vernietigt die beslissing in zoverre;

veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene tot een bedrag van € 859,29.

Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Arntz als griffier, en op een openbare zitting uitgesproken.