Terug naar bibliotheek
Gerechtshof Amsterdam

ECLI:NL:GHAMS:2025:2684 - Gerechtshof Amsterdam - 7 oktober 2025

Arrest

ECLI:NL:GHAMS:2025:26847 oktober 2025

Rechtsgebieden

Arrest inhoud

Afdeling civiel recht en belastingrecht Team III (familie- en jeugdrecht)

zaaknummer: 200.350.832/01 zaaknummer rechtbank: 11190413 EA 24-593

beschikking van de meervoudige kamer van 7 oktober 2025 in de zaak van

[eiser], wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] , verzoeker in hoger beroep, verder te noemen: appellant, advocaat: mr. M.D. Mers te Amsterdam,

en

mr. [notaris] , in haar hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van mevrouw [erflaatster], kantoorhoudende te [plaats B] , verweerster in hoger beroep, verder te noemen: de notaris, advocaat: mr. M.D. Winter te 's-Gravenhage.

Als belanghebbenden zijn aangemerkt:

1 De zaak in het kort

Deze zaak gaat over de afwikkeling van de nalatenschap van [erflaatster] (hierna: erflaatster), de moeder van appellant, de zus en de broer. Erflaatster is overleden op 24 april 2023. De notaris is bij testament van 19 juli 2017 benoemd tot executeur van de nalatenschap. De kantonrechter in de rechtbank Amsterdam heeft in een beschikking van 6 november 2024 het verzoek van appellant om de notaris te ontslaan als executeur wegens gewichtige redenen afgewezen. Appellant is het daar niet mee eens en wil in hoger beroep alsnog dat de notaris wordt ontslagen als executeur van de nalatenschap van erflaatster. De notaris is het wel eens met de bestreden beschikking.

2 De procedure in hoger beroep

2.1 Appellant is op 5 februari 2025 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Het beroepschrift bevat als bijlagen een productieoverzicht en de producties 1 tot en met 24.

2.2 De notaris heeft op 28 maart 2025 een verweerschrift met als bijlagen de producties 6 tot en met 8 ingediend.

2.3 Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:

  • nog niet overgelegde bijlagen bij het verzoekschrift in eerste aanleg op 12 maart 2025;

  • een vermeerdering van het verzoek van appellant van 11 juni 2025 met de producties 25 tot en met 36;

  • een bericht van de notaris van 13 juni 2025 met de producties 8 tot en met 14*.*

2.4 De mondelinge behandeling heeft op 23 juni 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:

  • appellant, bijgestaan door zijn advocaat;

  • de notaris, bijgestaan door haar advocaat;

  • de broer en de zus.

Appellant en de notaris hebben de zaak doen bepleiten door hun advocaten. Mr. Mers heeft zich daarbij bediend van spreekaantekeningen, die aan het hof zijn overgelegd.

3 De feiten

3.1 Appellant heeft met de grieven 1 en 2 bezwaren aangevoerd tegen de feitenvaststelling door de kantonrechter. Deze grieven wordt met het opnieuw vaststellen van de feiten door het hof onder 3.2 tot en met 3.9 behandeld en kunnen niet leiden tot vernietiging van de bestreden beschikking. Overigens is de rechter niet gehouden om alle gestelde feiten in zijn uitspraak op te nemen; hij neemt slechts die feiten op die naar zijn oordeel vaststaan en noodzakelijk en relevant zijn voor zijn beslissing en de motivering daarvan. Voor zover in hoger beroep van belang, gaat het om de volgende feiten.

3.2 Op 23 augustus 2009 is [erflater] (hierna: erflater), de vader van appellant, de zus en de broer, overleden. Erflater is tot zijn overlijden met erflaatster in algehele gemeenschap van goederen gehuwd geweest. Erflater heeft niet bij testament over zijn nalatenschap beschikt, zodat zijn nalatenschap is vererfd overeenkomstig de wettelijke verdeling als bedoeld in afdeling 1, titel 3 van boek 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW). In een verklaring van erfrecht van 28 december 2009 staat vermeld dat erflaatster, appellant alsmede de broer en de zus de enige erfgenamen zijn van erflater. De erfgenamen hebben de nalatenschap zuiver aanvaard.

3.3 Bij beschikking van 15 januari 2015, gewezen tussen appellant als verzoeker en erflaatster als verweerster, heeft de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam op verzoek van appellant een bevel tot het opmaken van een boedelbeschrijving van de nalatenschap van erflater - op kosten van appellant - gegeven en daartoe notaris mr. [naam] te [plaats C] aangewezen, alsmede erflaatster gelast appellant inzage te verstrekken in alle bescheiden, documenten, afschriften en alle gegevensdragers die appellant voor de vaststelling van zijn wettelijk erfdeel behoeft.

3.4 Op 8 juni 2015 heeft de notaris de hiervoor genoemde boedelbeschrijving opgemaakt. Daarin zijn onder andere een woning te [plaats C] aan de [A-straat] en een garage te [plaats C] aan de [B-straat] opgenomen. De notaris heeft op 11 mei 2016 een aanvulling op deze boedelbeschrijving opgemaakt, waarin – kort gezegd – is opgenomen dat een perceel land met al hetgeen daarop staat aan de [C-straat] te Suriname eveneens tot de nalatenschap van erflater behoort.

3.5 Bij beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 30 juni 2016 is de geldvordering van appellant op erflaatster (het kindsdeel van appellant in de nalatenschap van erflater) vastgesteld op een bedrag van € 50.763,50 per datum overlijden erflater, waarop in mindering strekt de nog door appellant te betalen erfbelasting. Bij deze vaststelling heeft de kantonrechter geen rekening gehouden met de door appellant in zijn verzoekschrift genoemde onroerende zaak aan de [D-straat] te Suriname, daartoe oordelende dat appellant niet heeft aangetoond dat deze zaak definitief aan erflater is toebedeeld en tot de nalatenschap van erflater behoort. De kantonrechter heeft hierbij overwogen dat mocht op enig moment blijken dat dit wel het geval is, dan alsnog verdeling kan plaatsvinden.

3.6 Het door appellant tegen deze beschikking ingestelde hoger beroep is op 21 maart 2017 ingetrokken.

3.7 Erflaatster is op 24 april 2023 overleden. Appellant, de broer en de zus zijn bij testament van 19 juli 2017 tot enig erfgenamen van erflaatster benoemd.

3.8 Appellant en de zus hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard, de broer heeft de nalatenschap zuiver aanvaard.

3.9 In het testament van erflaatster is de notaris tot executeur benoemd. De notaris heeft haar benoeming tot executeur aanvaard.

4 De omvang van het hoger beroep

4.1 Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter afgewezen het verzoek van appellant om de notaris als executeur van de nalatenschap van erflaatster te ontslaan. Daartoe heeft de kantonrechter overwogen dat onvoldoende is gebleken dat het wantrouwen aan de zijde van appellant omtrent het handelen van de notaris op feiten is gebaseerd alsmede dat appellant onvoldoende concreet aannemelijk heeft gemaakt dat de notaris als executeur van de nalatenschap van erflaatster haar taak niet goed heeft vervuld, zodat geen sprake is van gewichtige redenen die het ontslag van de executeur rechtvaardigen.

4.2 Appellant verzoekt, na vermeerdering van zijn verzoek, de bestreden beschikking te vernietigen en de notaris, in haar hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van erflaatster, met onmiddellijke ingang te ontslaan. Daarnaast verzoekt hij te bepalen dat de notaris binnen zes weken na de beschikking rekening en verantwoording aflegt aan appellant, althans aan de gezamenlijk erfgenamen, onder afgifte van alle stukken van de nalatenschap aan appellant, althans aan de gezamenlijk erfgenamen, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag althans gedeelte van een dag dat de notaris niet volledig aan een veroordeling in deze voldoet. Tot slot verzoekt appellant de notaris te veroordelen in de proceskosten van de procedure in beide instanties.

4.3 De notaris verzoekt appellant niet ontvankelijk te verklaren in zijn beroep, dan wel het hoger beroep af te wijzen en (naar het hof begrijpt) de bestreden beschikking, zo nodig onder verbetering van gronden, te bekrachtigen, onder afwijzing van de verzochte proceskostenveroordeling.

5 De beoordeling

5.1 Appellant is met zeven grieven opgekomen tegen de bestreden beslissing. De grieven 1 en 2 die zien op het vaststellen van feiten door de kantonrechter kunnen, zoals hiervoor onder 3.1 uiteengezet is, niet leiden tot vernietiging van de bestreden beschikking. De overige grieven 3 tot en met 7 komen in de kern erop neer dat het handelen van de notaris kwalificeert als een in ernstige mate tekortschieten in de vervulling van haar taak als executeur, waardoor bij appellant een ernstig en op feiten gestoeld wantrouwen is ontstaan, dat een dringende reden oplevert voor ontslag in de zin van artikel 4:149 lid 1 sub f BW. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

5.2 Het door appellant gestelde in ernstige mate tekortschieten van het handelen van de notaris bestaat volgens hem – voor zover in hoger beroep van belang – uit de volgende omstandigheden:

  • de notaris heeft in 2015 bewust boedelbestanddelen buiten de boedelbeschrijving van de nalatenschap van erflater gehouden, waardoor het kindsdeel van appellant in de nalatenschap van erflater te laag is vastgesteld;

  • de notaris heeft appellant na het overlijden van erflaatster niet geïnformeerd over zijn rechten en mogelijkheden, zoals een beroep op de legitieme;

  • in de door de notaris opgestelde boedelbeschrijving van de nalatenschap van erflaatster ontbreken de sieraden en de inboedel van erflaatster alsmede een taxatiewaarde van het Nederlandse onroerend goed;

  • de notaris heeft het legaat aan appellant van een woning die niet meer bestaat (de [D-straat] ) ten onrechte aangemerkt als een legaat van grond en zij heeft daarvan ten onrechte aangifte erfbelasting gedaan;

  • de notaris heeft uitsluitend onderzoek gedaan bij de drie grote banken in Nederland naar het bestaan van eventuele bankrekeningen van erflaatster en nagelaten een dergelijk onderzoek te doen bij grote Surinaamse bankinstellingen;

  • doordat de notaris het grootste boedelbestanddeel in Nederland als legaat heeft afgegeven aan de broer, is een tekort ontstaan in de nalatenschap, waardoor de legitieme en het kindsdeel van appellant niet volledig aan hem zijn/kunnen worden uitbetaald;

  • de notaris heeft een verkeerde berekening van de verdeling gemaakt door de waarde van de [G-straat] niet bij de legitieme van appellant op te tellen, maar als legaat aan de zus te doen toekomen.

5.3 De notaris heeft de stellingen van appellant in haar verweerschrift betwist. Volgens haar bestaan geen gewichtige redenen om haar als executeur te ontslaan en is het de weigerachtige houding van appellant om mee te werken aan de afwikkeling van de nalatenschap, waardoor zij haar taken als executeur niet tot een goed einde kan brengen. Om die reden heeft de notaris zowel aan appellant als aan de broer en de zus op 14 mei 2025 een brief gestuurd (productie 8 bij de brief van mr. Winter van 13 juni 2025), waarin de notaris hen heeft meegedeeld dat haar werkzaamheden als executeur zijn voltooid en waarbij zij hen een aantal stukken heeft doen toekomen, waaronder een staat van inkomsten en uitgaven, een urenverantwoording en een boedelbeschrijving. Verder heeft de notaris in bedoelde brieven uiteengezet dat zij het legaat van de woning aan de [A-straat] aan de broer heeft afgegeven en het legaat van het perceel in Suriname aan de [E-straat] (waarvan ter zitting in hoger beroep tussen partijen is vastgesteld dat dit hetzelfde perceel is als het in de stukken genoemde perceel aan de [C-straat] ) aan de zus heeft afgegeven alsmede dat appellant het legaat van de [D-straat] niet heeft aanvaard, zodat dit registergoed deel uitmaakt van de nalatenschap en voor verdeling in aanmerking komt. Verder heeft zij appellant en de broer en de zus een berekening van de legitieme van appellant toegestuurd (productie 14 bij de brief van mr. Winter van 13 juni 2025), welke neerkomt op een bedrag van € 141.262,68. Vermeerderd met zijn kindsdeel uit de nalatenschap van erflater van € 52.056,63 kan appellant – aldus de notaris – aanspraak maken op een bedrag van in totaal € 193.319,31.

5.4 Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Aan appellant kan worden toegegeven dat de afwikkeling van de nalatenschappen van erflater en erflaatster tot dusverre enkele onvolkomenheden bevat.

5.4.1 Daarbij gaat het allereerst om de [D-straat] te Suriname. Volgens appellant maakte dit registergoed deel uit van de nalatenschap van erflater en had het in de boedelbeschrijving moeten worden opgenomen. De [D-straat] was oorspronkelijk eigendom van de zus van erflater. Na haar overlijden in 2008 werd erflater – als enig benoemd erfgenaam van zijn zus – eigenaar van de [D-straat] en behoorde dit registergoed uiteindelijk na zijn overlijden in 2009 tot zijn nalatenschap, aldus appellant. Volgens de notaris diende bij de boedelbeschrijving van de nalatenschap van erflater te worden aangesloten bij de aangifte erfbelasting uit 2009, waarbij de notaris overigens nog niet betrokken was, en waarin de [D-straat] niet was opgenomen. Het hof stelt vast dat de kantonrechter in zijn beschikking van 30 juni 2016, waarbij het kindsdeel van appellant in de nalatenschap van erflater is vastgesteld, heeft overwogen dat appellant niet heeft aangetoond dat de [D-straat] definitief aan erflater is toebedeeld en tot de nalatenschap behoort. Mocht op enig moment blijken dat dit wel het geval is, dan kan alsnog een verdeling plaatsvinden, aldus de kantonrechter. In het licht van deze beschikking is het hof van oordeel dat niet kan worden gezegd dat de notaris dit boedelbestanddeel destijds ten onrechte buiten de boedelbeschrijving van de nalatenschap van erflater heeft gehouden. Over de vraag of de [D-straat] tot de nalatenschap van erflater behoorde bestond op dat moment kennelijk nog onduidelijkheid. Wel valt uit het door de notaris op 19 juli 2017 ten behoeve van erflaatster opgestelde testament af te leiden dat na de desbetreffende beschikking van de kantonrechter de zekerheid is verkregen dat de [D-straat] tot de nalatenschap van erflater behoorde, nu erflaatster – die de [D-straat] door het overlijden van erflater van rechtswege had verkregen – deze onroerende zaak in haar testament heeft opgenomen en aan appellant heeft gelegateerd. Het had dan ook op de weg van de notaris gelegen – zeker na het overlijden van erflaatster – om deze onroerende zaak alsnog te betrekken in de verdeling van de nalatenschap van erflater, hetgeen had geleid tot een hoger kindsdeel voor appellant (alsmede de broer en de zus). De notaris heeft ter zitting in hoger beroep meegedeeld dat zij een en ander alsnog zal aanpassen.

5.4.2 Dat de notaris appellant na het overlijden van erflaatster niet zou hebben geïnformeerd over zijn rechten en mogelijkheden, zoals een beroep op de legitieme, heeft de notaris gemotiveerd betwist en blijkt niet uit door appellant overgelegde stukken. Integendeel, daaruit komt naar voren dat tussen appellant en de notaris veelvuldig contact heeft plaatsgevonden over de omvang en de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster, over de hoogte van de legitieme en het (niet accepteren door appellant van het) legaat aan appellant van de [D-straat] . Ten aanzien van welke andere rechten en plichten de notaris zou hebben verzaakt appellant te informeren, zo daartoe al een verplichting zou bestaan, heeft appellant niets gesteld. Het hof is dan ook van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de notaris in zoverre iets valt te verwijten.

5.4.3 Appellant stelt verder dat de notaris onderzoek had moeten doen naar de roerende zaken en sieraden van erflaatster. Indien de sieraden bij leven aan de zus zouden zijn geschonken, is het volgens appellant onlogisch dat erflaatster daarvan een legaat in haar testament heeft gemaakt. Erflaatster was tot aan haar overlijden in het bezit van de sieraden. De notaris had deze veilig moeten stellen, laten taxeren en de waarde opnemen in de boedelbeschrijving. Datzelfde geldt voor de inboedel.

De notaris betwist haar taken niet goed te hebben vervuld. Zij heeft na het overlijden van erflaatster geen sieraden aangetroffen en de zus heeft verklaard de sieraden bij leven van erflaatster te hebben ontvangen.

In het licht van de gemotiveerde betwisting door de notaris is het hof – met de kantonrechter – van oordeel dat appellant onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan kan worden aangenomen dat de notaris op dit punt haar taak niet goed heeft vervuld. Het hof komt tot eenzelfde oordeel met betrekking tot de inboedel. Appellant heeft niets aangevoerd, waaruit kan worden afgeleid dat de inboedel nog enige waarde vertegen-woordigde. Dat deze niet is opgenomen in de boedelbeschrijving valt de notaris dan ook niet te verwijten.

5.4.4 Wat betreft de stelling van appellant dat in de door de notaris opgestelde boedelbeschrijving van de nalatenschap van erflaatster een taxatiewaarde van het Nederlandse onroerend goed ontbreekt, overweegt het hof als volgt.

Volgens de boedelbeschrijving behoort tot de nalatenschap van erflaatster (onder andere) een woning aan de [A-straat] te [plaats C] met een waarde van € 551.000,-, een garage aan de [A-straat] met een waarde van € 32.000,-, en een garage aan de [F-straat] te [plaats C] met eenzelfde waarde. Daarbij is de notaris uitgegaan van de WOZ-waarden. De door de notaris gemaakte berekening van de legitieme van appellant is gebaseerd op de hiervoor genoemde waarden. Volgens appellant is dit onjuist, omdat het daarbij gaat om fiscale waarden, waaraan geen recente taxatie ten grondslag ligt. De notaris had deze onroerende zaken moeten laten taxeren naar hun waarde in het economisch verkeer, aldus appellant. De notaris heeft bij haar verweerschrift in hoger beroep een taxatierapport overgelegd van Rennen Makelaardij, waarbij de marktwaarde van de woning aan de [A-straat] per 18 januari 2024 is getaxeerd op een bedrag van € 550.000,-. Volgens de notaris is zij dan ook van de juiste waarde uitgegaan. Appellant heeft het taxatierapport op zichzelf niet betwist, maar heeft ter zitting in hoger beroep gesteld dat het een rapport is dat de broer heeft laten opstellen en niet de notaris, terwijl het rapport een peildatum van 18 januari 2024 hanteert, terwijl erflaatster op 24 april 2023 overleed. Het hof is van oordeel dat een en ander, wat daarvan ook zij, niet leidt tot de conclusie dat de notaris in de boedelbeschrijving ten aanzien van de woning aan de [A-straat] van een verkeerde waarde is uitgegaan. Appellant heeft immers de getaxeerde waarde niet gemotiveerd betwist, en bovendien niet gesteld, terwijl ook niet aannemelijk is, dat de woning op de eerdere datum een hógere waarde vertegenwoordigde. Ten aanzien van de garages heeft appellant ter zitting in hoger beroep gesteld dat het taxatierapport hierop niet ziet, dat de notaris de garages had moeten laten taxeren en dat deze wel € 45.000,- per stuk waard zijn. Objectief verifieerbare stukken, waaruit de door appellant gestelde waarde valt af te leiden, ontbreken echter, zodat het hof van oordeel is dat appellant de onjuistheid van de door de notaris gehanteerde waarde niet heeft aangetoond. Overigens hebben de broer en zus ter zitting in hoger beroep desgevraagd meegedeeld dat zij akkoord kunnen gaan met de door appellant gestelde waarde. De notaris heeft vervolgens toegezegd de berekening van de legitieme van appellant dienovereenkomstig aan te passen.

5.4.5 Volgens appellant heeft de notaris ten onrechte aangifte erfbelasting gedaan van de verkrijging door appellant van een hem toekomend legaat van grond met betrekking tot de [D-straat] . Daartoe stelt appellant dat in het testament van erflaatster aan appellant is gelegateerd de woning aan de [D-straat] . Nu deze woning ten tijde van het overlijden van erflaatster al was gesloopt, bestond het legaat volgens appellant niet meer. Volgens de notaris heeft erflaatster bedoeld dat in dat geval het perceel als legaat aan appellant toekomt. Dit volgt – aldus appellant – echter niet uit de bewoordingen van het testament en het was niet aan de notaris om het testament uit te leggen.

Het hof kan op grond van de stellingen van partijen en de door hen overgelegde stukken niet vaststellen of er nu wel of niet een woning op het betreffende perceel stond ten tijde van het overlijden van erflaatster. Ter zitting in hoger beroep is wel duidelijk geworden dat appellant het legaat van de [D-straat] niet heeft aanvaard, hetgeen volgens de notaris betekent dat deze onroerende zaak nog deel uitmaakt van de nalatenschap van erflaatster en voor verdeling in aanmerking komt. De notaris heeft toegezegd de berekening van de legitieme dienovereenkomstig aan te passen en een gecorrigeerde aangifte erfrecht namens appellant in te dienen.

5.4.6 Appellant heeft in hoger beroep nog gesteld dat de notaris ten onrechte het perceel aan de [D-straat] in de boedelbeschrijving heeft opgenomen voor een bedrag van € 42.289,-maar dat dit perceel zeker € 75.000,- waard is. Daargelaten dat appellant deze stelling voor het eerst ter zitting naar voren heeft gebracht en op geen enkele wijze nader heeft onderbouwd, hebben de broer en zus ter zitting meegedeeld dat zij akkoord kunnen gaan met de door appellant gestelde waarde. De notaris heeft daarop toegezegd de berekening van de legitieme van appellant dienovereenkomstig aan te passen. Een en ander kan echter niet leiden tot de conclusie dat de notaris verwijtbaar heeft gehandeld.

5.4.7 Het hof is verder van oordeel dat de enkele stelling dat erflaatster in 2021 de [G-straat] te Suriname heeft gekocht, zonder nadere toelichting die ontbreekt, onvoldoende is om de notaris een verwijt te maken van het feit dat zij heeft nagelaten na te gaan of erflaatster ten tijde van haar overlijden nog beschikte over rekeningen bij Surinaamse bankinstellingen. Het aanbod van [eiser] om bewijs van de aankoop van de [G-straat] en de bankafschriften uit 2021 over te leggen, zal het hof als niet ter zake dienend passeren.

5.4.8 Verder heeft appellant nog gesteld dat zijn legitieme en kindsdeel niet volledig aan hem zijn/kunnen worden uitbetaald, doordat de notaris het grootste boedelbestanddeel in Nederland als legaat heeft afgegeven aan de broer, waardoor een tekort is ontstaan in de nalatenschap. De notaris heeft in dit verband aangevoerd dat zij heeft geprobeerd tussen appellant, de broer en de zus overeenstemming te bereiken over de hoogte van de legitieme van elk, waarna tot uitbetaling van de legitieme en het kindsdeel van appellant kon worden overgegaan. Appellant is echter weigerachtig gebleven hierover afspraken te maken, zodat de notaris haar werk als executeur niet kan afmaken. Ter zitting heeft de notaris hieraan toegevoegd dat er in principe ruimschoots voldoende in de nalatenschap van erflaatster zit om de legitieme en het kindsdeel van appellant te voldoen en dat daartoe zou worden ingekort op de legaten van de broer en de zus. Feitelijk zou dit plaatsvinden doordat de broer en zus zouden bijbetalen, maar de notaris wilde over het precieze bedrag overeenstemming bereiken. Omdat appellant hieraan niet wilde meewerken, heeft de notaris geprobeerd appellant en de broer en de zus bij brieven van 14 mei 2025 zo goed mogelijk te informeren over de nog te nemen stappen.

Het hof is van oordeel dat, voor zover gezegd kan worden dat de notaris niet had mogen overgaan tot afgifte van de legaten aan de broer en zus, alvorens het kindsdeel en de legitieme van appellant te voldoen, voor alle betrokkenen duidelijk was dat een eventueel tekort door de broer en de zus aan appellant zou worden voldaan. Het hof wijst in dit verband op de door appellant zelf als productie 27 overgelegde correspondentie tussen hem en de broer uit maart 2025, waaruit valt af te leiden dat laatstgenoemde appellant aanbood een bedrag van € 200.000,- aan hem over te maken ter afwikkeling van de nalatenschap. Ter zitting in hoger beroep hebben de broer en zus desgevraagd nogmaals toegezegd het deel waarop appellant aanspraak kan maken dat niet uit het thans nog aanwezige deel van de nalatenschap van erflaatster aan appellant kan worden voldaan, rechtstreeks aan appellant uit te betalen. Voor zover de notaris in de gegeven omstandigheden al niet had mogen overgaan tot afgifte van het legaat aan de broer, is het hof van oordeel dat appellant geen belang heeft bij zijn stellingen in dit verband, nu duidelijk is dat daaruit geen benadeling voor hem voortvloeit.

5.4.9 Tot slot wat betreft de klacht van appellant in zijn beroepschrift ten aanzien van de [G-straat] : de notaris heeft in haar brief van 14 mei 2025 uiteen gezet dat in een eerdere berekening inderdaad per abuis het perceel aan de [G-straat] was opgenomen als legaat aan de zus, maar dat een en ander in de nieuwe berekening inmiddels is gecorrigeerd.

5.5 Al met al komt het hof – evenals de kantonrechter – tot de conclusie dat geen sprake is van gewichtige redenen die het ontslag van de notaris als executeur rechtvaardigen. De notaris zal wel – overeenkomstig hetgeen hiervoor onder 5.4.1, 5.4.4, 5.4.5 en 5.4.8 is overwogen – de berekening van het kindsdeel van appellant in de nalatenschap van erflater en de legitieme van appellant (en de broer en zus) in de nalatenschap van erflaatster nog moeten corrigeren/aanvullen en een gewijzigde aangifte erfbelasting moeten doen, ter zake de verkrijging van appellant op grond van het testament van erflaatster.

Gelet op het vorenstaande falen alle grieven. Het hof zal dan ook de bestreden beschikking bekrachtigen.

5.6 Nu de taak van de notaris als executeur nog niet is geëindigd, komt het hof niet toe aan de vermeerdering van het verzoek van appellant om te bepalen dat de notaris binnen zes weken na het wijzen van deze beschikking rekening en verantwoording aflegt aan appellant, althans aan de gezamenlijke erfgenamen, onder verbeurte van een dwangsom. Het hof zal dit verzoek afwijzen.

5.7 Gelet op de aard van de procedure ziet het hof geen aanleiding voor een kostenveroordeling van een van partijen in hoger beroep. Het hof zal de kosten compenseren.

6 De beslissing

Het hof:

bekrachtigt de bestreden beschikking;

wijst af het meer of anders gevorderde;

compenseert de proceskosten in hoger beroep, aldus dat beide partijen de eigen kosten dragen.

Deze beschikking is gegeven door mr. R.M. Troost, mr. H.A. van den Berg en mr. A.R. Sturhoofd, in tegenwoordigheid van mr. A. Blijleven als griffier en is op 7 oktober 2025 uitgesproken in het openbaar.