Terug naar bibliotheek
Gerechtshof Amsterdam

ECLI:NL:GHAMS:2025:2498 - Hof bekrachtigt uithuisplaatsing: opvoedingsonmacht moeder rechtvaardigt verlenging maatregel - 23 september 2025

Arrest

ECLI:NL:GHAMS:2025:249823 september 2025

Essentie

Het Gerechtshof Amsterdam oordeelt dat een verlenging van de machtiging uithuisplaatsing noodzakelijk is. De moeder is door haar beperkingen onvoldoende in staat een veilige en stabiele opvoedomgeving te bieden, waardoor de veiligheid en ontwikkeling van de kinderen bij terugplaatsing onvoldoende gewaarborgd zijn.

Rechtsgebieden

Arrest inhoud

Afdeling civiel recht en belastingrecht Team III (familie- en jeugdrecht)

zaaknummer: 200.355.558/01 zaaknummer rechtbank: C/15/365251 / JU RK 25-678

beschikking van de meervoudige kamer van 23 september 2025 in de zaak van

[de moeder] , wonende te [plaats A] , verzoekster in hoger beroep, hierna: de moeder advocaat: mr. J.J. Stobbe te Utrecht,

en

de gecertificeerde instelling de Jeugd- & Gezinsbeschermers, gevestigd te [plaats B] , verweerder in hoger beroep, hierna: de GI.

Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:

  • [de vader] (hierna: de vader);

  • de minderjarige [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] );

  • de minderjarige [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] );

  • de minderjarige [minderjarige 3] ( [minderjarige 3] ).

In de procedure heeft een adviserende taak: de Raad voor de Kinderbescherming, gevestigd te Den Haag, locatie [plaats B] , hierna: de raad.

1 De zaak in het kort

1.1 De zaak gaat over de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige 1] (17 jaar), [minderjarige 2] (15 jaar) en [minderjarige 3] (5 jaar) (hierna gezamenlijk: de kinderen).

1.2 De kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de kinderrechter) heeft in de beschikking van 27 mei 2025 (hierna: de bestreden beschikking) de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verlengd tot 14 mei 2026. De moeder is het daarmee niet eens.

2 De procedure in hoger beroep

2.1 De moeder is op 11 juni 2025 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.

2.2 De GI heeft op 12 augustus 2025 een verweerschrift ingediend.

2.3 Het hof heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld om hun mening kenbaar te maken. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben dat gedaan bij brief, ingekomen bij het hof op 1 augustus 2025. De voorzitter heeft de inhoud van deze brief, samengevat aan partijen voorgehouden.

2.4 De zitting heeft op 15 augustus 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:

  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat en A. Belkasem, tolk in de Franse taal;

  • de vader, bijgestaan door mr. V.J.M.H.Y. van Haaster en R. Kamermans, tolk in de Franse taal;

  • een vertegenwoordiger van de GI, en

  • de raad, vertegenwoordigd door F. Dekkers.

3 De feiten

3.1 De vader en de moeder (hierna: de ouders) zijn de ouders van:

  • [minderjarige 1] , geboren [in] 2008 te [plaats C] ;

  • [minderjarige 2] , geboren [in] 2009 te [plaats C] ;

  • [minderjarige 3] , geboren [in] 2019 te [plaats B] .

De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Het ouderlijk gezag over [minderjarige 3] wordt uitgeoefend door de moeder.

3.2 De moeder, de vader en de kinderen hebben de Ivoriaanse nationaliteit.

3.3 Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland van 14 mei 2020 zijn [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling steeds is verlengd en nu nog voortduurt tot 14 mei 2026.

3.4 Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland van 10 oktober 2024 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij een pleeggezin of zorgaanbieder jeugdhulp verleend met ingang van 10 oktober 2024 tot 30 januari 2025. De beslissing op het verzoek van de GI tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van een jaar is voor het overige pro forma aangehouden tot 10 januari 2025. Bij beschikking van de kinderrechter van 27 januari 2025 is het verzoek tot het (verder) verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] afgewezen. Bij dezelfde beschikking van 27 januari 2025 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg voor [minderjarige 3] verleend tot 14 mei 2025.

3.5. Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland van 14 mei 2025, schriftelijk vastgelegd op 16 mei 2025, is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verleend in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 14 mei 2025 tot 11 juni 2025. Ook is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 3] bij een crisispleeggezin verlengd met ingang van 14 mei 2025 tot 11 juni 2025.

3.6. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven sinds de beschikking van 14 mei 2025 in een gezinshuis van Zorgstip. [minderjarige 3] heeft van 14 mei tot 11 juli 2025 in een crisisgezin verbleven en verblijft sinds 11 juli 2025 bij haar broers in een appartement bij Zorgstip, met 24-uursbegeleiding.

3.7 Er geldt een bezoekregeling waarbij de moeder begeleide omgang heeft met [minderjarige 3] . [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bezoeken hun ouders zelfstandig.

4 De omvang van het hoger beroep

4.1 De kinderrechter heeft in de bestreden beschikking de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder / pleeggezin verlengd, te weten tot 14 mei 2026.

4.2 De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat het verzoek tot uithuisplaatsing niet-ontvankelijk wordt verklaard dan wel alsnog wordt afgewezen, dan wel dat de machtiging voor een kortere tijdsduur wordt verleend .

4.3 De GI verzoekt het door de moeder ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.

4.4 De vader heeft geen schriftelijk verweer gevoerd. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de vader verzocht het verzoek van de moeder in hoger beroep toe te wijzen. Mocht het hof het verzoek van de moeder in hoger beroep afwijzen, dan heeft de vader – naar het hof begrijpt - verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing steeds met drie maanden te verlengen, waarna per drie maanden een evaluatie plaatsvindt. De vader is in deze procedure als belanghebbende aangemerkt. Het hof overweegt dat een belanghebbende slechts een zelfstandig verzoek in hoger beroep kan indienen indien hij tijdig (incidenteel) hoger beroep heeft ingesteld (artikelen 358 lid 2 en 362 Rv). De vader heeft geen (incidenteel) hoger beroep ingesteld. Dat betekent dat hij in hoger beroep uitsluitend in de gelegenheid is verweer te voeren tegen het door de moeder ingestelde beroep. Het door de vader ter zitting gedane verzoek kan daarom door het hof niet in behandeling worden genomen en blijft buiten beschouwing.

5 De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader

5.1 Uit artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek kan machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Uit artikel 1:265c, tweede lid, BW volgt dat de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling de duur van de uithuisplaatsing telkens met een jaar kan verlengen.

De standpunten

5.2 De moeder stelt zich op het standpunt dat de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen onterecht is verlengd. De moeder heeft in het verleden altijd zorgverleners toegelaten en zij is bereid om te blijven meewerken aan het verbeteren van de samenwerking en opvoedsituatie van de kinderen. Zij erkent dat zij het lastig vindt om om te gaan met instanties. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben na de beslissing tot uithuisplaatsing meermalen aangegeven dat zij liever weer bij de moeder willen wonen. De bedoeling van de wet is om kinderen zo veel mogelijk in de thuissituatie te laten opgroeien en alle mogelijkheden hiertoe dienen te worden benut. Het is niet juist dat de moeder ruzie heeft gemaakt tijdens een contactmoment met de kinderen. Het was juist een van de zoons die boos was dat hij uit huis was geplaatst. Het gaat goed met de kinderen. Zij zijn in staat gebleken om hun leven vorm te geven en dat is niet iets van de laatste twee maanden.

5.3 De GI is van mening dat de moeder nog altijd onvoldoende in staat is haar emoties te reguleren en op een constructieve manier met de hulpverleners samen te werken. Sensa Zorg was betrokken bij de moeder, maar die hulpverlening is gestagneerd door de houding van de moeder. Sinds 2020 is er veel hulpverlening ingezet maar er is geen stijgende lijn te zien. Tijdens de contactmomenten is moeder met anderen aan het bellen en is er geen aandacht voor [minderjarige 3] . Tijdens de contactmomenten met de kinderen heeft voorts een aantal incidenten plaatsgevonden, waardoor de GI van mening is dat de moeder tijdens die momenten niet in staat is om op een rustige, veilige en kindgerichte manier te communiceren. Haar gedrag leidt tot stress en spanning bij de kinderen en heeft een direct negatieve invloed op hun veiligheidsgevoel. Dit bevestigt dat de zorgen die ten grondslag liggen aan de uithuisplaatsing onverminderd aanwezig zijn. Uit de observaties van de GI blijkt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wisselende signalen afgeven in hun uitlatingen en gedrag. Deze inconsistenties komen mede voort uit de loyaliteit die zij ervaren ten opzichte van hun moeder. Deze visie wordt gedeeld door de betrokken begeleiders van Zorgstip en Sensa Zorg. Deze loyaliteit bemoeilijkt het verkrijgen van een betrouwbaar beeld van hun werkelijke welzijn en veiligheidsbeleving. Hierdoor is het des te belangrijker dat hun belangen en veiligheid gewaarborgd blijven in een stabiele omgeving, los van druk of beïnvloeding vanuit de thuissituatie. De GI is van plan om verder onderzoek te gaan doen naar het opgroeiperspectief van de kinderen. Hiervoor zal de methodiek van de beoordelingsboog worden ingezet.

5.4 De vader heeft tijdens de zitting verklaard dat hij wil dat de kinderen weer bij de moeder gaan wonen. Hij vindt dat de moeder de kinderen goed kan opvoeden en verzorgen en hij wil niet dat zijn kinderen bij vreemden wonen. Het gaat goed met de kinderen en zij maken alle drie in hun ontwikkeling sprongen vooruit. De twee oudste kinderen komen de vader geregeld opzoeken.

5.5 De raad heeft het hof ter zitting geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. De moeder heeft het maximum bereikt van hetgeen zij aan kan in de opvoeding en verzorging van de kinderen. De kinderen ontvangen niet de zorg en ondersteuning die zij verdienen en nodig hebben. Het toepassen van fysiek geweld in een opvoedsituatie, zoals het slaan met stokken, acht de raad onaanvaardbaar. De moeder wordt voortdurend overvraagd in haar ouderrol. Het is van belang te onderzoeken welk perspectief voor de kinderen reëel en haalbaar is. De moeder houdt veel van haar kinderen en zij doet haar best. Echter, gelet op haar beperkte verstandelijke vermogens (IQ 59), is het voor haar uiterst moeilijk om de noodzakelijke dingen te begrijpen. Zonder een machtiging tot uithuisplaatsing beschikt de GI bovendien niet over de vereiste mogelijkheden binnen de lopende ondertoezichtstelling. Een perspectiefonderzoek kan meer duidelijk geven over de vraag wat de mogelijkheden en beperkingen van de moeder zijn in het kunnen opvoeden van de kinderen. Op dit moment weegt echter de veiligheid van de kinderen het zwaarst. Die veiligheid kan in de thuissituatie bij de moeder nu niet worden gewaarborgd.

De beoordeling

5.6 Het hof is van oordeel dat een machtiging tot uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen. Hiertoe overweegt het hof als volgt.

5.7 Uit de stukken en het behandelde ter zitting in hoger beroep is onder meer gebleken dat er al lange tijd ernstige zorgen bestaan over de opvoedsituatie bij de moeder thuis. De kinderen hebben in hun jonge levens al veel meegemaakt. Door de onrustige en onveilige thuissituatie is in mei 2020 een ondertoezichtstelling voor de kinderen uitgesproken. In 2021 is Parlan bij het gezin betrokken geraakt en is gestart met intensieve ambulante hulpverlening. Ook is een relatietherapeut voor de ouders ingezet en hebben [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een eigen coach gekregen. De probleemanalyse door Parlan kwam moeizaam op gang, omdat de moeder geen vertrouwen in Parlan had en de Nederlandse taal onvoldoende machtig is. In juni 2022 is een Nika-training ingezet, waarbij de hechtingsrelatie tussen ouder en kind centraal stond.. In augustus 2022 heeft MEE een psychologisch onderzoek uitgevoerd. Daarbij is vastgesteld dat de moeder een SON-IQ van 59 heeft. Vanwege de LVB-problematiek (licht verstandelijke beperking) bij de moeder beklijven aangeleerde vaardigheden niet bij haar, waardoor zij voortdurend wordt overvraagd in de dagelijkse zorg voor de kinderen. Het lukt haar niet om de kinderen structureel de veiligheid, stabiliteit en duidelijkheid te bieden die zij nodig hebben. Bij alle drie de kinderen is sprake van een forse taalachterstand. Het lukt de moeder niet om de kinderen hierin te stimuleren en te ondersteunen. Over de leerbaarheid van de moeder bestaan al lange tijd zorgen. Zij erkent haar beperkte belastbaarheid onvoldoende, waardoor zij de hulpverlening niet als ondersteuning ziet, maar als een bedreiging ervaart. Daarnaast verblijft de vader vanwege niet-aangeboren hersenletsel in een zorginstelling en is ook hij niet beschikbaar voor de kinderen. Het MDO heeft in februari 2023 nog geen verbetering geconstateerd in de emotionele beschikbaarheid van de moeder voor haar kinderen. Er blijven bovendien zorgen bestaan over de hygiëne en basale verzorging van de kinderen. De hulpverlening van Parlan is per 1 maart 2023 beëindigd, omdat de ingezette ondersteuning niet passend was bij de problematiek van de moeder. Het gezin is toen overgedragen aan het wijkteam en tevens aangemeld bij Sensa Zorg voor intensieve praktische ondersteuning. Sensa Zorg heeft wekelijks bezoeken aan huis gebracht, maar ook hier laat de bereidheid van de moeder tot samenwerking te wensen over en blijven er grote zorgen over de basale zorg voor en veiligheid van de kinderen bestaan. Zo zijn er signalen van slaan en (emotionele) verwaarlozing. [minderjarige 3] draagt, ondanks dat zij zindelijk is, een luier, is erg naar binnen gekeerd en lijkt meer te kunnen dan haar wordt aangeboden. De betrokken hulpverleners van Sensa Zorg hebben aangegeven niet verder te kunnen met de moeder, omdat het plafond van haar mogelijkheden is bereikt. Daarom is op 10 oktober 2024 een verzoek ingediend voor een machtiging uithuisplaatsing van de kinderen. Aan de bij beschikking van 10 oktober 2024 voor alle drie de kinderen afgegeven machtigingen uithuisplaatsing (tot 30 januari 2025) is wegens het niet kunnen vinden van een bestendige, passende plek geen uitvoering gegeven. Mede in dat licht is er geen verlenging van de machtiging afgegeven door de kinderrechter bij beschikking van 27 januari 2025 voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . In die beschikking is de machtiging uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg voor [minderjarige 3] wel verlengd tot 14 mei 2025. Ook aan die beschikking is door de GI geen uitvoering gegeven, waardoor [minderjarige 3] feitelijk thuis is blijven wonen. Nadat de GI de onveiligheid bij de moeder vervolgens als (te) hoog had ingeschat en er onvoldoende waarborgen waren om de minimale veiligheid van de kinderen te garanderen, zijn de kinderen op 14 mei 2025 alsnog met spoed uit huis geplaatst. Momenteel verblijven zij in een gezinshuis van Zorgstip. De kinderen wonen gezamenlijk in een appartement, waarbij [minderjarige 3] 24-uursbegeleiding krijgt. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn gestart met kamertraining. Zodra zij zijn uitgestroomd zal de GI de beoordelingsboog inzetten voor [minderjarige 3] , wat naar verwachting meer duidelijkheid zal geven over haar opgroeiperspectief. De omgang tussen de moeder en [minderjarige 3] vindt onder begeleiding plaats. Blijkens de verklaring van de GI tijdens de zitting in hoger beroep hebben er sinds de uithuisplaatsing drie omgangsmomenten plaatsgevonden. [minderjarige 2] en [minderjarige 1] bezoeken de ouders zelfstandig.

5.8 Het staat vast dat er al geruime tijd ernstige zorgen bestaan over de opvoedsituatie van de kinderen bij de moeder thuis. Op 14 mei 2025 zijn de kinderen met spoed uit huis geplaatst en deze uithuisplaatsing duurt tot op heden voort. Het hof overweegt dat de uithuisplaatsing ingrijpend moet zijn geweest voor de moeder. De moeder erkent de zorgen over de kinderen echter onvoldoende, er is geen sprake van een constructieve samenwerking met de hulpverleners en de gegeven tips en adviezen worden niet voldoende geïntegreerd in de dagelijkse opvoeding. De moeder wordt regelmatig overvraagd en zit aan het maximum van haar kunnen ten aanzien van haar opvoedvaardigheden. Ook tijdens de omgangsmomenten is gebleken dat het de moeder onvoldoende lukt aan te sluiten bij de behoeften en leefwereld van de kinderen. De moeder heeft geen goede verklaring kunnen geven voor dit alles. Daaruit blijkt dat de moeder onvoldoende leerbaar is en de kans op herhaling aanmerkelijk is. Door zo te handelen heeft de moeder de kinderen blootgesteld aan mogelijke onveiligheid. Onder deze omstandigheden kan er niet van worden uitgegaan dat de veiligheid van de kinderen na terugplaatsing bij de moeder voldoende zal zijn gewaarborgd.

5.9 Sinds de uithuisplaatsing hebben de kinderen op hun beurt positieve stappen in hun ontwikkeling gezet. De GI heeft ter zitting verklaard dat [minderjarige 3] grote vooruitgang heeft geboekt; zij is opgebloeid en zij praat aanzienlijk meer dan voorheen. Ook met [minderjarige 2] en [minderjarige 1] gaat het beter; zij hebben hun draai gevonden in het gezinshuis en gaan respectvol om met hun begeleiders. Daarnaast zijn zij zelfstandiger geworden en tot rust gekomen. Gelet op deze positieve ontwikkeling acht het hof het ook om die reden niet in het belang van de kinderen hen nu terug te plaatsen bij de moeder. Een terugplaatsing zou de ontwikkeling van de kinderen ernstig kunnen hinderen. Hoewel [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben aangegeven terug naar de moeder te willen, rust de verantwoordelijkheid voor hun opvoeding op dit moment elders. Gezien de huidige omstandigheden is de plaatsing in de huidige voorziening passend en noodzakelijk.

5.10 Concluderend is het hof van oordeel dat de gronden voor de uithuisplaatsing van de kinderen zowel ten tijde van het geven van de beschikking als thans aanwezig zijn. Nu de moeder onvoldoende in staat is om een opvoedingsomgeving te bieden waarin continuïteit en veiligheid in de dagelijkse verzorging en opvoeding van de kinderen zijn gewaarborgd, is de uithuisplaatsing in het belang van de kinderen noodzakelijk is. Het hof is dan ook van oordeel dat de bestreden beschikking moet worden bekrachtigd.

5.11 Tot slot overweegt het hof nog als volgt. De kinderrechter heeft in de bestreden beschikking de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verlengd tot 14 mei 2026, met de bepaling dat de uithuisplaatsing plaatsvindt in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder/pleeggezin. De GI heeft de kinderen evenwel geplaatst in een gezinshuis van Zorgstip. Dat is met betrekking tot [minderjarige 3] niet in overeenstemming met de machtiging zoals opgenomen in de bestreden beschikking. De GI heeft dit tijdens de zitting in hoger beroep erkend en heeft toegezegd met spoed een juiste machtiging bij de rechtbank te zullen verzoeken.

5.12 Dit leidt tot de volgende beslissing.

6 De beslissing

Het hof:

bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;

wijst het meer of anders in hoger beroep verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. F. Kleefmann en mr. A.B. Sluijs, in tegenwoordigheid van mr. T.L. Prins als griffier en is op 23 september 2025 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.