Terug naar bibliotheek
Gerechtshof Amsterdam

ECLI:NL:GHAMS:2025:2385 - Hof Amsterdam: Onvoldoende onderbouwing voor schorsing bij voorraad uitvoerbaar verklaard vonnis - 16 september 2025

Arrest

ECLI:NL:GHAMS:2025:238516 september 2025

Essentie

Het hof wijst een vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging (artikel 351 Rv) af omdat de appellant onvoldoende heeft onderbouwd dat zijn belang zwaarder weegt dan dat van de geïntimeerde. De enkele stelling dat executie tot een groot financieel nadeel leidt, is zonder concretisering onvoldoende.

Rechtsgebieden

Civiel RechtBurgerlijk Procesrecht

Arrest inhoud

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I

zaaknummer : 200.355.960/01 KG

zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/760475 / KG ZA 24-980

arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 16 september 2025

inzake

[appellant] , h.o.d.n. [appellant], wonend te [plaats 1] , appellant in de hoofdzaak, eiser in het incident, advocaat: mr. J.P. Sanchez Montoto te Amstelveen,

tegen

1 [geïntimeerde 1] ,

2.[geïntimeerde 2] , beiden wonend te [plaats 2] , gemeente Buren, geïntimeerden in de hoofdzaak, verweerders in het incident, niet verschenen.

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerden] genoemd.

1 Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 14 april 2025 in hoger beroep gekomen van het vonnis van 17 maart 2025 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer in kort geding gewezen tussen [geïntimeerden] als eisers in conventie, tevens verweerders in reconventie, en [appellant] als gedaagde in conventie, tevens eiser in reconventie (hierna: het bestreden vonnis). De dagvaarding bevat een incidentele vordering tot schorsing ex artikel 351 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). [appellant] heeft in het incident gevorderd dat de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van het bestreden vonnis wordt geschorst.

De zaak is aangebracht op de rol van 24 juni 2025. Op deze datum is aan [geïntimeerden] verstek verleend.

Arrest in het incident is bepaald op heden.

2 Beoordeling

2.1. [geïntimeerden] hebben een aannemingsovereenkomst gesloten met [appellant] als aannemer voor onder meer de bouw van een aanbouw aan hun woning. Over de uitvoering van de werkzaamheden is een geschil ontstaan. Beide partijen hebben de voorzieningenrechter verzocht om voorzieningen te treffen. Kort samengevat heeft de voorzieningenrechter de door [geïntimeerden] verzochte voorzieningen verleend en de door [appellant] verzochte voorzieningen geweigerd. Het dictum van het bestreden vonnis luidt als volgt, voor zover van belang:

in conventie

7.1. veroordeelt [appellant] om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis de gevraagde kalendering/heirapporten en de berekening van de hoofdconstructeur aan [geïntimeerden] te doen toekomen,

7.2. veroordeelt [appellant] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis in samenspraak met J. Kok en [geïntimeerden] de werkzaamheden te hervatten zoals genoemd onder randnummer 34 van de dagvaarding, die zonder belemmering binnen in de woning kunnen worden uitgevoerd onafhankelijk van de nieuwe constructieberekening voor aanbouw, te beginnen met de verwijdering van de vloeren op de begane grond en de eerste verdieping,

7.3. veroordeelt [appellant] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis een nieuwe constructieberekening te laten maken door de hoofdconstructeur naar de vraag of de misplaatste heipalen voldoende constructief vermogen hebben voor de gewenste bouwplannen, of de doorbraak in de achtergevel naar de nieuwe uitbouw verantwoord is en of plaatsing van een jacuzzi op de eerste verdieping verantwoord is, en dit rapport aan [geïntimeerden] te doen toekomen,

7.4. veroordeelt [appellant] om aan [geïntimeerden] een dwangsom te betalen van € 1.000,- voor iedere dag dat hij niet aan de in 7.1 en/of 7.2 uitgesproken veroordelingen voldoet, tot een maximum van € 100.000,- is bereikt,

7.5. veroordeelt [appellant] tot betaling aan [geïntimeerden] van de contractuele boete wegens vertraging in de oplevering, tot en met 25 november 2024 een bedrag zijnde € 7.698,25,

De voorzieningenrechter heeft [appellant] daarnaast veroordeeld in de proces- en nakosten in conventie en in reconventie. De veroordelingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

2.2. Kort gezegd heeft [appellant] ter onderbouwing van zijn incidentele vordering aangevoerd dat hij een groter belang heeft bij behoud van de bestaande toestand dan [geïntimeerden] bij tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis. Volgens [appellant] heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van [geïntimeerden] in conventie ten onrechte toegewezen en zijn vorderingen in reconventie ten onrechte afgewezen. Daar komt bij dat [appellant] in conventie is veroordeeld tot betaling van dwangsommen met een maximum van € 100.000,- indien hij niet aan het vonnis zou voldoen. [appellant] is niet in staat om een (eventueel) verbeurde dwangsom te betalen. [geïntimeerden] hebben inmiddels de executie van het bestreden vonnis ter hand genomen. Indien de executie verder zal worden geëffectueerd, zal dit leiden tot een groot financieel nadeel voor [appellant] . Gelet hierop stelt [appellant] zich op het standpunt dat er termen aanwezig zijn om zijn incidentele vordering toe te wijzen.

2.3. Bij de beoordeling van de incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis, waarin – zoals in dit geval – over de uitvoerbaarheid bij voorraad ongemotiveerd is beslist, stelt het hof het volgende voorop (HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026). Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan. Bij de toepassing van deze maatstaf moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.

2.4. Voor zover [appellant] zijn incidentele vordering baseert op inhoudelijke bezwaren tegen het bestreden vonnis gaat het hof daarop in het kader van dit incident niet in. Op het oordeel in de hoofdzaak mag immers niet worden vooruitgelopen. [appellant] heeft zijn stellingen dat hij niet in staat is om een (eventueel) verbeurde dwangsom te betalen en dat de verdere executie van het bestreden vonnis tot een groot financieel nadeel voor hem zal leiden, niet nader geconcretiseerd, zodat het hof aan die stellingen voorbij gaat. Dat voor [appellant] een noodtoestand zal ontstaan, is niet gebleken. Daarmee heeft [appellant] naar het oordeel van het hof onvoldoende gesteld en onderbouwd dat in de huidige situatie zijn belangen bij behoud van de bestaande toestand hangende het hoger beroep zwaarder wegen dan het belang van [geïntimeerden] bij directe tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis.

2.5. Omdat verder is gesteld noch gebleken dat het vonnis een kennelijke misslag bevat, moet de incidentele vordering van [appellant] tot schorsing worden afgewezen.

2.6. De hoofdzaak zal naar de hierna te noemen roldatum worden verwezen voor memorie van grieven aan de zijde van [appellant] .

2.7. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

3 Beslissing

Het hof:

in het incident:

wijst de vordering af;

in de hoofdzaak:

verwijst de zaak naar de rol van 14 oktober 2025 voor het nemen van een memorie van grieven door [appellant] ;

houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit arrest is gewezen door mrs. L. Alwin, D. Kingma en M.A. Wabeke en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 16 september 2025.