ECLI:NL:GHAMS:2025:2317 - Gerechtshof Amsterdam - 26 augustus 2025
Arrest
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.353.530/01 zaaknummer rechtbank: C/13/741520 / FA RK 23-7220
beschikking van de meervoudige kamer van 26 augustus 2025 in de zaak van
[de vader] , wonende te [plaats A] , verzoeker in hoger beroep, hierna: de vader, advocaat: mr. C.H.M. Koster te Amsterdam,
en
[de moeder] , wonende te [plaats A] , verweerster in hoger beroep, hierna: de moeder, advocaat: mr. E.E. Sprenkeling te Amsterdam.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbende aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ).
In de procedure heeft een adviserende taak: de Raad voor de Kinderbescherming, gevestigd te Den Haag, locatie [plaats A] , hierna: de raad.
1 De zaak in het kort
1.1 De zaak gaat over het gezag over [minderjarige] (5 jaar).
1.2 De rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) heeft in een beschikking van 16 januari 2025 (hierna: de bestreden beschikking) het inleidende verzoek van de vader om samen met de moeder met het gezag over [minderjarige] te worden belast afgewezen. Ook heeft de rechtbank een omgangsregeling tussen [minderjarige] en de vader vastgesteld. De vader is het eens met de vaststelling van de omgangsregeling, maar is het er niet mee eens dat zijn verzoek ten aanzien van het gezag over [minderjarige] is afgewezen en wil dat zijn verzoek om gezamenlijk met de moeder met het gezag over [minderjarige] te worden belast alsnog wordt toegewezen. De moeder is het wel eens met de beslissing van de rechtbank.
2 De procedure in hoger beroep
2.1 De vader is op 15 april 2025 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2 De moeder heeft op 11 juni 2025 een verweerschrift ingediend.
2.3 Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
-
een bericht van de zijde van de vader van 24 april 2025 met bijlagen.
-
een bericht van de zijde van de vader van 20 juli 2025 met bijlagen.
2.4 De zitting heeft op 31 juli 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
-
de vader, bijgestaan door zijn advocaat en D. Cetinkaia als tolk in de Turkse taal;
-
de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
-
de raad, vertegenwoordigd door V.D. Aelbers.
De advocaat van de vader en de advocaat van de moeder hebben ter zitting ieder een pleitnotitie overgelegd.
3 De feiten
3.1 De vader en de moeder (hierna gezamenlijk: de ouders) zijn de ouders van [minderjarige] , geboren [in] 2019 te [plaats A] . De ouders hebben een relatie met elkaar gehad, welke relatie is beëindigd.
3.2 De vader heeft de Turkse nationaliteit. [minderjarige] en de moeder hebben de Nederlandse nationaliteit.
3.3 De vader heeft [minderjarige] erkend. De moeder is van rechtswege belast met de uitoefening van het gezag over [minderjarige] .
3.4 [minderjarige] woont bij de moeder.
3.5 Bij de, in zoverre niet bestreden, beschikking van 16 januari 2025 heeft de rechtbank bepaald dat [minderjarige] elke woensdag uit school tot 17:00 uur en elke zondag van 11:00 tot 17:00 uur bij de vader verblijft, alsmede dat de vader twee videobelmomenten per week heeft met [minderjarige] .
4 De omvang van het hoger beroep
4.1 De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, voor zover hier van belang, het inleidende verzoek van de vader om samen met de moeder met het gezag over [minderjarige] te worden belast afgewezen.
4.2 De vader verzoekt de bestreden beschikking (in zoverre) te vernietigen en te bepalen dat zijn inleidende verzoek om samen met de moeder met het gezag over [minderjarige] te worden belast alsnog wordt toegewezen.
4.3 De moeder verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek van de vader in hoger beroep af te wijzen.
5 De motivering van de beslissing
Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1 Voordat het hof zich kan buigen over de grieven van partijen, moet worden beoordeeld – vanwege het internationale karakter van de zaak – of de Nederlandse rechter bevoegd is van het verzoek tot gezamenlijk gezag in hoger beroep kennis te nemen. Deze beoordeling dient ambtshalve plaats te vinden. Ten tijde van de indiening van het (inleidend) verzoekschrift tot gezamenlijk gezag had [minderjarige] zijn gewone verblijfplaats in Nederland, zodat de Nederlandse rechter ten aanzien van het verzoek rechtsmacht toekomt (artikel 7, eerste lid, Verordening Brussel II-ter (Nr. 2019/1111). De rechtbank heeft het verzoek beoordeeld naar Nederlands recht. Daartegen is geen grief gericht, zodat ook het hof Nederlands recht zal toepassen.
Het wettelijk kader
5.2 Uit artikel 1:253c, eerste en tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de tot het gezag bevoegde ouder van een minderjarige, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank kan verzoeken de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten. Dit verzoek wordt, indien de andere ouder hiermee niet instemt, slechts afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat de minderjarige klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of afwijzing anderszins in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
Standpunten
5.3 De vader stelt dat de rechtbank zijn inleidende verzoek om samen met de moeder met het gezag over [minderjarige] te worden belast ten onrechte heeft afgewezen. De vader wil graag als gelijkwaardig ouder betrokken worden bij de opvoedkeuzes voor [minderjarige] en wil een tweede aanspreekpunt kunnen zijn voor externe instanties zoals school. Gezamenlijk gezag is de hoofdregel en er is onvoldoende grond voor afwijzing van het verzoek van de vader om samen met de moeder met het gezag over [minderjarige] te worden belast. Het is niet te voorzien dat in de toekomst problemen zullen ontstaan bij het nemen van gezagsbeslissingen. De ouders communiceren bijna dagelijks over het welzijn van [minderjarige] en het lukt hen om in het belang van [minderjarige] afspraken te maken. Daarbij zijn zij in staat gebleken een vrij ruime omgangsregeling uit te voeren en is er sprake van continuïteit en regelmaat in de omgang tussen [minderjarige] en de vader. Dat de vader controlerend gedrag richting de moeder vertoont is niet meer aan de orde. Ook heeft de vader betaald werk en zal de stabiliteit in zijn leven de komende periode verder toenemen omdat hij zijn inburgeringsdiploma heeft gehaald en binnen enkele maanden zicht heeft op een zelfstandige huurwoning.
5.4 De moeder voert aan dat de beslissing van de rechtbank op goede gronden berust. Op het moment dat de vader samen met de moeder wordt belast met het gezag over [minderjarige] , bestaat het onaanvaardbare risico dat [minderjarige] klem en verloren zal raken tussen de ouders. Partijen staan lijnrecht tegenover elkaar in hun visie op de opvoeding, waardoor veel conflicten zullen ontstaan waar [minderjarige] de dupe van zal worden. Het lukt de vader bovendien nog steeds niet om de grenzen van de moeder te respecteren. Bij de vader is sprake van een patroon van controle en achterdocht jegens de moeder en dit vormt geen basis voor gezamenlijk gezag. Het is niet aannemelijk dat het gedrag van de vader binnen afzienbare tijd zal verbeteren omdat sprake is van een gebrek aan zelfinzicht. Daarbij komt dat de vader nog steeds niet bestendig en betrouwbaar is in het nakomen van de omgangsregeling. De vader ziet [minderjarige] op de zaterdag- of de zondag en videobelt twee keer per week met hem, maar de door de rechtbank eveneens vastgestelde omgangsregeling op de woensdagmiddag komt de vader niet na. De vader is bovendien gestopt met begeleiding voor zijn agressieproblemen, waardoor het risico op herhaling aanwezig blijft en dreigt hij herhaaldelijk Nederland te zullen verlaten, door welke wispelturigheid gezamenlijk gezag buitengewoon ingewikkeld, zo niet onmogelijk wordt.
De raad
5.5 De raad heeft zich ter zitting in hoger beroep onthouden van een advies. Wel heeft de raad naar voren gebracht dat [minderjarige] behoefte heeft aan voorspelbaarheid en continuïteit. [minderjarige] moet weten waar hij aan toe is en moet erop kunnen vertrouwen dat de ouders in onderling overleg afspraken kunnen maken. Ook is het voor [minderjarige] van belang dat sprake is van emotionele veiligheid en fysieke veiligheid. Zo mag [minderjarige] niet belast worden met of enigszins betrokken worden bij zaken die tussen de ouders spelen. Gelet op hun belaste verleden, zal het voor de ouders een bovengemiddelde uitdaging zijn om gezamenlijke beslissingen te nemen. De raad heeft ter zitting in hoger beroep aangeboden om nader onderzoek te verrichten.
De beoordeling door het hof
5.6 Het hof dient te beslissen of de vader samen met de moeder met het gezag over [minderjarige] moet worden belast. In de bestreden beschikking heeft de rechtbank naar het oordeel van het hof deugdelijk gemotiveerd waarom de rechtbank het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk vindt dat de moeder alleen het gezag over hem blijft uitoefenen. Het hof is net als de rechtbank van oordeel dat bij gezamenlijk gezag van de ouders er een onaanvaardbaar risico is dat [minderjarige] klem of verloren raakt tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin de komende tijd voldoende verbetering zal komen. Het hof legt hierna uit waarom het hof tot dit oordeel is gekomen.
5.7 Het hof stelt voorop dat het wettelijk uitgangspunt is dat de ouders gezamenlijk het gezag over hun kind uitoefenen. Volgens vaste jurisprudentie brengt het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders niet zonder meer mee dat in het belang van het kind het gezag bij één van de ouders moet worden gelaten. Wel is voor gezamenlijk gezag vereist dat de ouders daadwerkelijk in staat zijn tot een behoorlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn afspraken te maken over situaties en opvoedvraagstukken die zich rond hun kind voordoen, zodanig dat het kind niet klem of verloren raakt tussen de ouders.
5.8 Uit de stukken in het dossier en wat is besproken op de zitting in hoger beroep volgt dat al langere tijd sprake is van controlerend gedrag door de vader richting de moeder. Uit WhatsAppgesprekken, die zijn overgelegd door de moeder, blijkt dat de vader ook na de beëindiging van de relatie, wil weten waar de moeder zich bevindt, met wie zij is en hoe laat zij terug zal keren naar huis. Ook heeft de vader gedreigd dat de moeder [minderjarige] nooit meer zal zien en dat hij [minderjarige] mee zal nemen. Het hof acht het aannemelijk dat deze controlerende houding van de vader leidt tot angstige gevoelens bij de moeder, welke spanningen merkbaar zijn voor [minderjarige] . Het hof weegt hierbij mee dat de moeder ter zitting in hoger beroep kenbaar heeft gemaakt dat zij geen nieuwe relatie durft aan te gaan vanwege de dwingende en agressieve houding van de vader. De vader lijkt op zijn beurt (de gevolgen van) zijn controlerende gedrag richting de moeder onvoldoende in te zien. Zelf geeft de vader aan dat het controlerende gedrag richting de moeder niet meer aan de orde zou zijn. Het hof volgt de vader hier niet in en constateert dat ook recent, in februari (2025) en dus na de zitting bij de rechtbank, nog berichten zijn toegestuurd aan de moeder waaruit dit controlerende gedrag van de vader blijkt. Naast het gebrek aan inzicht speelt ook mee dat de vader zich niet althans onvoldoende begeleidbaar heeft opgesteld. Veilig Thuis en het Ouder- en Kindteam (OKT) hebben herhaaldelijk zorgen geuit over het belastende gedrag van de vader richting de moeder. Zo zijn er door de politie STOP gesprekken gevoerd met de vader. De vader geeft echter geen althans niet voldoende gehoor aan de aanwijzingen om de moeder met rust te laten. Ook heeft de vader onvoldoende stappen genomen om te werken aan zijn agressieproblematiek. Hoewel de vader erkent dat hij snel boos wordt, is gebleken dat hij is gestopt met therapie gericht op zijn agressieproblematiek. Voor de moeder is het daardoor te spanningsvol om met de vader te communiceren en om het gezag samen met hem uit te oefenen. Het hof is van oordeel dat van de moeder onder deze omstandigheden niet verwacht kan worden het gezag gezamenlijk met de vader uit te oefenen.
5.9 Verder is het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat gezagsbeslissingen over hem adequaat en voortvarend kunnen worden genomen. In dit kader heeft de moeder ter zitting onweersproken gesteld dat de ouders lijnrecht tegenover elkaar staan in de opvoeding van [minderjarige] en daar conflicten over zullen ontstaan indien de ouders met het gezamenlijk gezag worden belast. Met de raad is het hof van oordeel dat het belang van [minderjarige] gediend is bij voorspelbaarheid en betrouwbaarheid en hij moet weten waar hij aan toe is. Met de raad is het hof daarbij van oordeel dat het voor de ouders, gezien hun belaste verleden, een bovengemiddelde uitdaging is om gezamenlijke beslissingen te nemen.
5.10 Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat gezamenlijk gezag ertoe zal leiden dat keer op keer geen (tijdige) gezagsbeslissingen kunnen worden genomen. Gelet op de huidige onderlinge verhoudingen tussen de ouders waarbij de vader controlerend gedrag richting de moeder blijft vertonen en het gebrek aan inzicht en begeleidbaarheid aan de zijde van de vader, is het hof van oordeel dat er een onaanvaardbaar risico is dat [minderjarige] klem of verloren raakt indien de ouders gezamenlijk met het gezag over hem worden belast en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd verbetering in komt. Hoewel het hof constateert dat de vader zich ervoor lijkt in te spannen om zijn leven op orde te krijgen, is de verbetering op de meeste vlakken nog niet voldoende bestendig. Dit alles maakt dat het hof de bestreden beschikking op het punt van het ouderlijk gezag zal bekrachtigen en het verzoek van de vader in hoger beroep zal afwijzen. Het voorgaande neemt niet weg dat de vader een rol zal blijven spelen in het leven van [minderjarige] . De moeder, als ouder met het gezag, informeert de vader tot op heden voldoende en betrekt de vader waar mogelijk bij het leven van [minderjarige] . Het hof gaat er van uit dat de moeder dit op dezelfde wijze zal voortzetten.
5.11 Met betrekking tot het aanbod van de raad om een raadsonderzoek te verrichten, overweegt het hof dat het zich op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep voldoende voorgelicht acht om een beslissing te nemen. Daarom bestaat geen noodzaak om een raadsonderzoek te gelasten.
5.12 Dit leidt tot de volgende beslissing.
6 De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. F. Kleefmann, mr. A.N. van de Beek en mr. A.B. Sluijs, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 26 augustus 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.