Terug naar bibliotheek
Centrale Raad van Beroep

ECLI:NL:CRVB:2025:1484 - Centrale Raad van Beroep - 9 oktober 2025

Uitspraak

ECLI:NL:CRVB:2025:14849 oktober 2025

Uitspraak inhoud

22/3716 WMO15 Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 26 oktober 2022, 22/2095 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

wijlen [appellante] , te [woonplaats] (appellante)

het college van burgemeester en wethouders van Almere (college) Datum uitspraak: 9 oktober 2025

Appellante is overleden. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. K. Wevers hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het college heeft op 23 oktober 2024 laten weten dat appellante op [datum] 2024 is overleden.

De Raad heeft, gelet op het bepaalde in artikel 8:26, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in de Staatscourant van 16 mei 2025[1] aangekondigd dat de behandeling van de zaak op de zitting van 4 juni 2025 zal plaatsvinden.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2025. Van de zijde van de erfgenamen van appellante is niemand ter zitting verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Piets.

De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst omdat mr. Wevers kort voor de zitting heeft laten weten dat hij contact heeft met [gemachtigde] en dat zij hem heeft gemachtigd om de procedure voort te zetten. [gemachtigde] is vervolgens in de gelegenheid gesteld om een verklaring van erfrecht te overleggen. Mr. Wevers heeft op 30 juni 2025 gereageerd. Met een brief van 2 juli 2025 heeft de Raad het verzoek om een verklaring van erfrecht te overleggen herhaald. Hierbij heeft de Raad erop gewezen dat het hoger beroep nietontvankelijk kan worden verklaard als de gevraagde verklaring niet wordt overgelegd.

Met toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Awb is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb is gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

  1. Appellante is op [datum] 2024 overleden. Daarmee is haar belang bij de voortzetting van het geding vervallen. Voorafgaand aan de aankondiging in de Staatscourant is aan mr. Wevers bij brieven van 13 november 2024 en 28 januari 2025 gevraagd om de Raad te laten weten wie de erven van appellante zijn en of zij de procedure wensen voort te zetten.

  2. Uit de brieven van 2 en 30 juni 2025 blijkt dat [gemachtigde] zich heeft gesteld als erfgename en dat zij te kennen heeft gegeven het hoger beroep mede namens haar zus [naam zus] te willen voortzetten. De gevraagde verklaring van erfrecht is niet overgelegd. Daarmee kan niet met zekerheid worden vastgesteld wie de (eventuele) erfgenamen van appellante (allen) zijn.

  3. Na de aankondiging in de Staatscourant hebben zich geen andere belanghebbenden gemeld met het verzoek als partij aan het geding deel te mogen nemen. Niet is gebleken van erfgenamen die appellante als partij in dit geding zijn opgevolgd en die het geding zouden willen voortzetten.

  4. Dit betekent dat er geen procesbelang meer is bij een beoordeling van het hoger beroep. Het hoger beroep is daarom niet-ontvankelijk.

  5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is gedaan door C.W.C.A. Bruggeman, in tegenwoordigheid van N. El Khabazi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2025.

(getekend) C.W.C.A. Bruggeman

(getekend) N. El Khabazi

Staatscourant 2025, 16294.


Voetnoten

Staatscourant 2025, 16294.