ECLI:NL:CRVB:2025:1358 - Centrale Raad van Beroep - 4 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 18 november 2024, 24/1095 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 4 september 2025
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellante per 16 april 2023 heeft beëindigd. Volgens appellante was zij toen door haar (medische) beperkingen niet in staat om passende functies te verrichten zodat zij onveranderd recht heeft op een ZW-uitkering. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H. Sala, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 24 juli 2025. Voor appellante is mr. Sala verschenen. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door mr. E.S. Träger.
OVERWEGINGEN
Inleiding
- Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1. Appellante heeft een uitkering ontvangen op grond van de Werkloosheidswet vanwege eerdere werkzaamheden als kantinemedewerker/gastvrouw voor 40 uur per week. Daarnaast is zij werkzaam geweest als wasserette medewerker/uitzendkracht voor gemiddeld 28,51 uur per week. Op 6 augustus 2021 heeft appellante zich ziekgemeld met rechterpolsklachten, naast bestaande lichamelijke klachten. Het Uwv heeft aan appellante een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2. In het kader van een Eerstejaars Ziektewetbeoordeling heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 december 2022. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante tien functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 15 maart 2023 de ZW-uitkering van appellante met ingang van 16 april 2023 beëindigd, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
1.3. Bij besluit van 17 januari 2024 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een arts in opleiding tot specialist (AIOS) verzekeringsgeneeskunde en verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De AIOS en verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben de conclusies van de verzekeringsarts onderschreven. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft een aantal functies laten vervallen en heeft de mate van arbeidsgeschiktheid van appellante vastgesteld op 100%. Uitspraak van de rechtbank
- De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
2.1. De rechtbank heeft in de beroepsgronden van appellante geen aanknopingspunten gevonden om het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig te oordelen. De AIOS en verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben onder meer een door appellante in de bezwaarprocedure ingediend rapport van Calder Werkt (CW) kenbaar bij de beoordeling betrokken. Het rapport van CW is opgesteld door een arts in het kader van de Participatiewet (Pw). Anders dan appellante heeft gesteld, valt niet in te zien op grond waarvan (verzekerings)artsen van het Uwv verplicht zijn om contact op te nemen met die arts voordat zij afwijken van diens bevindingen en conclusies.
2.2. De rechtbank heeft voorts in de beroepsgronden van appellante geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De rechtbank heeft de conclusie van de AIOS en verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd dat er geen medische argumenten zijn om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts. Appellante heeft geen medische stukken ingebracht die zien op de beoordelingsdatum en die een ander medisch beeld over de gezondheidssituatie van appellante schetsen. Het rapport van CW heeft de rechtbank ook niet tot een ander oordeel gebracht. Dit rapport is niet door een verzekeringsarts opgesteld en is aan de hand van een ander beoordelingskader tot stand gekomen. Dat volgens appellante een vergelijkbare methode is gebruikt, maakt dit niet anders.
2.3. Omdat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om een onafhankelijk deskundige in te schakelen.
2.4. Uitgaande van de juistheid van de medische beoordeling, heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de arbeidskundige beoordeling onjuist is.
Het standpunt van appellante
- Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij heeft tegen die uitspraak het volgende aangevoerd.
3.1. De rapporten van de (verzekerings)artsen zijn niet op een zorgvuldige wijze tot stand gekomen, bevatten tegenstrijdigheden en de conclusies zijn onvoldoende logisch te volgen. Dit had voor de rechtbank aanleiding moeten zijn om een onafhankelijke deskundige te benoemen.
3.2. De conclusie van de (verzekerings)artsen is voorts onjuist geweest. In de FML is onvoldoende rekening gehouden met appellantes beperkingen. Daarbij is ten onrechte geen inschatting gemaakt van appellantes herstelkansen. Appellante kampt met pijnklachten waardoor zij 's nachts niet kan slapen vanwege pijn aan haar pols en rechterschouder. Dit vertaalt zich in een gebrek aan energie overdag. De pijnklachten zorgen voor problemen in het functioneren waardoor appellante onbelastbaar is. Uit het onderzoek van CW in het kader van de Pw is gebleken dat appellante volledig ongeschikt wordt geacht om arbeid te verrichten.
3.3. Appellante heeft verzocht om de benoeming van een deskundige omdat sprake is van een onzorgvuldig onderzoek, tegengestelde conclusies van artsen over haar arbeidsongeschiktheid en bewijsnood. Appellante beschikt niet over de financiële middelen om een contra-expertise door een onafhankelijke externe deskundig te laten uitvoeren. Er is dan ook sprake van wapenongelijkheid, waarbij appellante heeft verwezen naar het arrest Korošec.
3.4. Tot slot heeft appellante aangevoerd dat de geduide functies niet geschikt voor haar zijn, gelet op haar klachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen.
Het standpunt van het Uwv
3.5. Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
Het oordeel van de Raad
- De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de ZW-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1. Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW behoudt een betrokkene na 52 weken van ongeschiktheid tot werken zijn ZW-uitkering, als hij als gevolg van ziekte minder kan verdienen dan 65% van zijn laatstverdiende loon (maatmaninkomen). Dit percentage wordt berekend door het maatmaninkomen te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Bij deze beoordeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
Medische beoordeling
4.2. In zijn uitspraak van 30 juni 2017
4.3. Er is geen reden om aan te nemen dat appellante belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van haar standpunt dat het Uwv haar beperkingen heeft onderschat. Appellante heeft tijdens deze procedure een rapport van CW ingediend over een uitgevoerd arbeids-medisch belastbaarheidsonderzoek in het kader van de Pw. Dit rapport is naar zijn aard geschikt om twijfel te zaaien aan het oordeel van het Uwv. De informatie is afkomstig van een arts en arbeidsdeskundige en bevat informatie over de klachten en beperkingen van appellante. De AIOS en verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben deze informatie betrokken bij het vormen van een oordeel over de beperkingen van appellante. Voorts zijn er geen aanwijzingen dat medische informatie ontbreekt. Het arrest Korošec brengt niet met zich mee dat, als er wel medische stukken zijn ingebracht, er sprake is van wapenongelijkheid door het enkele feit dat de betrokkene niet zelf een rapport van een verzekeringsarts heeft ingebracht. Uit het arrest Korošec volgt verder niet dat de rechter uit het oogpunt van wapengelijkheid gehouden zou zijn in een situatie als hier aan de orde, waarin (verzekerings)artsen van het Uwv inzichtelijk de informatie van de arts hebben beoordeeld, zodat deze door de rechter kan worden getoetst, een medisch deskundige te benoemen. Van wapenongelijkheid is dan ook geen sprake, zodat er geen aanleiding is om op die grond een deskundige te benoemen. De vraag of appellante financieel in staat is om een rapport door een verzekeringsarts te laten opstellen, kan daarom buiten beschouwing blijven.
4.4. De gronden die appellante verder over de medische beoordeling heeft aangevoerd, zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van het medisch onderzoek. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die daaraan ten grondslag liggen. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.5. Voor zover appellante heeft betoogd dat bij haar op de datum in geding sprake is van “geen benutbare mogelijkheden” heeft het Uwv met juistheid geconcludeerd dat daarvan geen sprake is. Uit de onderzoeken door de verzekeringsartsen blijkt niet dat appellante bedlegerig is en ook niet dat zij voor het uitvoeren van activiteiten van het dagelijks leven dermate afhankelijk is dat zij lichamelijk niet zelfredzaam is. Evenmin blijkt een ernstige psychiatrische stoornis waardoor appellante op de gebieden van zelfverzorging, het gezinsverband en sociale contacten psychisch niet zelfredzaam is. Uit het door appellante in de bezwaarprocedure overgelegde rapport van CW blijkt niet dat dit anders is. De arts van CW heeft niet geconcludeerd dat bij appellante sprake is van geen benutbare mogelijkheden.
4.6. De AIOS en verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben toegelicht dat de door appellante geclaimde schouderklachten nog niet speelden op de datum in geding. Ook de gestelde slaapproblemen speelden toen nog niet. Appellantes grond dat zij verdergaand beperkt moet worden geacht onder verwijzing naar het rapport van CW, slaagt niet. De arts van CW heeft een FML opgesteld die op punten afwijkt van die van het Uwv. Het rapport van CW ziet op de arbeidsverplichting op grond van de Pw en daarmee op een ander beoordelingskader. Een onderliggend medisch onderzoek is niet overgelegd zodat onduidelijk blijft hoe de beperkingen van appellante, waaronder de gestelde urenbeperking, door de arts van CW zijn vastgesteld. Wat daarvan ook zij, de Standaardmethode bepaling verminderde arbeidsduur waarnaar in dit rapport is verwezen en waar appellante een beroep op heeft gedaan, gaat eveneens uit van een ander beoordelingskader, namelijk re-integratie. De criteria uit de Standaardmethode kunnen daarom niet één-op-één worden gelijkgesteld met de criteria uit de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid van het Uwv. Appellante heeft geen andere medische informatie overgelegd ter onderbouwing van haar standpunt dat haar beperkingen door het Uwv zijn onderschat op de datum in geding. De Raad ziet geen reden om de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de daaraan ten grondslag liggende motivering voor onjuist te houden.
4.7. Omdat sprake is van arbeidsongeschiktheid voor de ZW, is voor een beoordeling van appellantes herstelkansen voor de toekomst, zoals zij heeft betoogd, geen plaats.
4.8. Omdat geen twijfel bestaat over de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv ziet de Raad evenals de rechtbank ook daarin geen aanleiding voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige.
Arbeidskundige beoordeling
4.9. Wat appellante heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor haar niet geschikt zijn.
Conclusie en gevolgen
-
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft.
-
Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.H. Ermers, in tegenwoordigheid van C.E.A. Tessemaker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 september 2025.
(getekend) J.H. Ermers
Zie het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 8 oktober 2015, ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212, zaaknummer 77212/12, Korošec.
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920.
CRvB 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226.