ECLI:NL:CRVB:2025:1279 - Centrale Raad van Beroep - 28 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
24/1681 AW
Datum uitspraak: 28 augustus 2025
Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 7 juni 2024, 23/7137 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Staatssecretaris van Financiën (staatssecretaris)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak om een verzoek om schadevergoeding in verband met een feitelijke mededeling die door de staatssecretaris aan appellant is gedaan over het vervallen zijn van de door hem gespaarde compensatie-uren. Dit verzoek is terecht afgewezen. In een eerdere door appellant gevoerde beroepsprocedure is al op deze kwestie ingegaan en appellant heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. J. van den Brink, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend. Appellant heeft een nader stuk overgelegd.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 19 juni 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van den Brink. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.E.C. van Brenk, advocaat.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Voor een overzicht van de feiten en omstandigheden die de achtergrond vormen van dit hoger beroep verwijst de Raad naar zijn uitspraken van 6 oktober 2016,
1.1. Op 11 augustus 2021 heeft appellant op grond van artikel 8:90, tweede lid, van de Awb
1.2. Op 25 oktober 2023 heeft appellant de rechtbank verzocht om vergoeding van schade die voor hem is voortgevloeid uit de mededeling van de staatssecretaris dat de compensatie-uren van appellant vervallen zijn.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het verzoek van appellant afgewezen. De rechtbank heeft overwogen dat bij besluit van 2 februari 2022 is beslist op het schadeverzoek van appellant van 11 augustus 2021. Tegen dit besluit heeft appellant geen rechtsmiddel aangewend. Naar het oordeel van de rechtbank kan het verzoek om schadevergoeding niet anders worden begrepen dan als een verzoek om terug te komen van het onherroepelijk geworden besluit van 2 februari 2022. Volgens de rechtbank heeft appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren gebracht, zodat een inhoudelijke beoordeling achterwege kan blijven.
Standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.
Het oordeel van de Raad
4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het verzoek om schadevergoeding heeft afgewezen aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De voor deze uitspraak relevante wettelijke bepalingen zijn vermeld in een bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
4.1. Met ingang van 1 januari 2020 is de AW 2017
4.2. Het door appellant op 11 augustus 2021 gedane verzoek om vergoeding van schade is een verzoek als bedoeld in artikel 8:90, tweede lid, van de Awb. Dit verzoek is door de staatssecretaris met een besluit van 2 februari 2022 afgewezen. Uit artikel 8:4, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb volgt dat tegen een dergelijk besluit geen beroep open staat. De rechtbank heeft dus ten onrechte overwogen dat het door appellant op 25 oktober 2023 bij haar ingediende schadevergoedingsverzoek een verzoek is om terug te komen van het besluit van 2 februari 2022.
4.3. Appellant heeft zijn schadevergoedingsverzoek gebaseerd op artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb, waarbij volgens hem de schade is ontstaan door de onjuiste feitelijke mededeling van de staatssecretaris dat de door hem gespaarde compensatie-uren vervallen zijn. De staatssecretaris heeft hierdoor volgens appellant in strijd gehandeld met het goed werkgeverschap. Appellant benadrukt dat sprake is van een ander schadevergoedingsverzoek dan in de procedure die uitmondde in de uitspraak van de Raad van 13 december 2018. Daarin voerde appellant aan dat hij schade had geleden door de besluiten van 2 december 2014 en 20 mei 2015.
4.4. De nu door appellant gevorderde schadevergoeding komt feitelijk neer op een verzoek om verzilvering van de door hem gespaarde compensatie-uren. Een vergelijkbaar verzoek heeft appellant al eerder gedaan in de procedure die leidde tot de onder 1 genoemde uitspraak van de Raad van 6 oktober 2016. In die uitspraak heeft de Raad geoordeeld dat geen grondslag bestaat voor uitbetaling van de waarde van de compensatie in vrije dagen. Verder heeft de Raad in die uitspraak geoordeeld dat de beroepsgrond van appellant, dat hij vanwege onvolledige informatieverstrekking door de staatssecretaris op grond van goed werkgeverschap recht heeft op een vorm van financiële compensatie, niet slaagt. Appellant heeft geen concrete nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd die meebrengen dat in de onderhavige zaak anders zou moeten worden geoordeeld. Gelet hierop heeft de rechtbank het verzoek van appellant terecht afgewezen.
Conclusie en gevolgen
5. Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd, met verbetering van de gronden waarop deze rust.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas als voorzitter en L.E. Tobé en J.P. Loof als leden, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2025.
(getekend) H. Lagas
(getekend) L.C. van Bentum
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:4
1. Geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit:
(…)
inzake vergoeding van schade wegens onrechtmatig bestuurshandelen.
Artikel 8:88
1. De bestuursrechter is bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien het besluit van beroep bij de bestuursrechter is uitgezonderd.
Artikel 8:90
ECLI:NL:CRVB:2016:3728.
ECLI:NL:CRVB:2018:598.
ECLI:NL:CRVB:2018:4011.
Algemene wet bestuursrecht.
Ambtenarenwet 2017.
Uitspraak van 27 oktober 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2309, onder 4.3.6.