ECLI:NL:CRVB:2025:1227 - Centrale Raad van Beroep - 12 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
23/3220 PW Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 10 oktober 2023, 22/3029 PW (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Goirle (college)
Datum uitspraak: 12 augustus 2025
Het gaat in deze zaak om een intrekking en terugvordering van bijstand. Hieraan ligt ten grondslag dat appellante haar inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van op geld waardeerbare activiteiten. Als gevolg daarvan kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld. Appellante stelt dat zij haar inlichtingenverplichting niet heeft geschonden. Zij krijgt daarin geen gelijk.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J. Postma, gemachtigde, hoger beroep ingesteld.
In deze zaak heeft appellante meegewerkt aan een telefonische intake. Bij brief van 18 april 2024 heeft de Raad het intakeverslag naar het college gestuurd.
De Raad heeft de zaak behandeld tijdens een zitting van 8 april 2025. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Postma. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Doran, B. Wolfs en E. Seyed. Ter zitting is de vader van appellante als getuige gehoord.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1. Appellante ontving sinds 15 november 2015 bijstand op grond van de Participatiewet naar de norm voor een alleenstaande.
1.2. In maart 2021 is een fraudeonderzoek gestart na een anonieme melding dat appellante inkomsten zou hebben uit het fokken van (ras)honden en het verrichten van kapperswerkzaamheden. In het kader van dat onderzoek hebben handhavingsmedewerkers van de gemeente Tilburg onder andere administratief onderzoek gedaan, financiële gegevens opgevraagd bij appellante en informatie opgevraagd bij Marktplaats en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Uit de gegevens van Marktplaats blijkt onder meer dat in de periode van 15 november 2015 tot en met 31 mei 2021 een groot aantal advertenties is geplaatst, waarin zaken zoals iPads, iPhones, fietsen, tv-meubels, witgoed, merkkleding, buggy’s, maar ook dieren zoals parkieten, ratjes, en jonge rashonden (pups) werden aangeboden. Deze advertenties zijn geplaatst onder de accountnaam van appellante, waaraan haar telefoonnummer was gekoppeld, met vermelding van haar e-mailadres en de postcode van haar woonadres. Uit de gegevens van de RVO blijkt dat over de periode 6 december 2015 tot en met 28 februari 2021 na de geboorte 16 pups op naam van appellante zijn geregistreerd. Verder hebben de handhavingsmedewerkers op 29 april 2021 een gesprek met appellante gevoerd. Daarbij heeft appellante onder meer verklaard dat zij voor wat vrienden en familieleden kapperswerkzaamheden heeft verricht en een paar keer inkomsten hieruit heeft verkregen. Tijdens dat gesprek heeft appellante verder verzocht haar bijstand met ingang van die dag te beëindigen omdat zij geen medewerking wilde verlenen aan een huisbezoek. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 1 juli 2021.
1.3. In de resultaten van het onderzoek heeft het college aanleiding gezien om met een besluit van 1 juli 2021, gehandhaafd met een beslissing op bezwaar van 3 mei 2022 (bestreden besluit), de bijstand van appellante met ingang van 1 december 2015 in te trekken en de kosten van bijstand over de periode van 1 december 2015 tot en met 29 april 2021 tot een bedrag van € 82.682,- van appellante terug te vorderen. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat appellante haar inlichtingenverplichting heeft geschonden door op geld waardeerbare activiteiten niet te melden bij het college en daarvan geen administratie bij te houden. Hierdoor kan het recht op bijstand vanaf 1 december 2015 niet worden vastgesteld.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellante is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.
Het oordeel van de Raad
4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit tot intrekking en terugvordering van de bijstand van appellante over de periode 1 december 2015 tot en met 29 april 2021 (te beoordelen periode) in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2. Intrekking en terugvordering van bijstand zijn voor de betrokkene belastende besluiten. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking en terugvordering is voldaan in beginsel op de bijstandverlenende instantie. Deze bewijslast brengt in dit geval met zich dat het college aannemelijk moet maken dat, en in welk opzicht, appellante gedurende de gehele te beoordelen periode de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden en dat daardoor het recht op bijstand niet is vast te stellen.
Schending inlichtingenverplichting
4.3. Tussen partijen is niet in geschil dat gelet op de aard, de omvang en de regelmaat van de verkoopactiviteiten op Marktplaats, geen sprake is van incidentele verkoop, maar van handel.
4.4. Appellante stelt dat zij haar inlichtingenverplichting niet heeft geschonden door hiervan geen melding te maken omdat niet zij, maar haar vader handelde op Marktplaats. Appellante hielp hem slechts door de advertenties op Marktplaats te zetten en het eerste contact met geïnteresseerden te leggen. Verder stelt appellante dat zij redelijkerwijs niet kon weten dat zij daarvan melding moest maken, omdat appellante haar vader in mei 2016 heeft geholpen met de verkoop van een chalet via Marktplaats en dat dit destijds door haar klantmanager niet werd afgekeurd. Deze gronden slagen niet. Daarvoor is het volgende van belang.
4.5. Uit vaste rechtspraak volgt dat verkoopactiviteiten op Marktplaats in beginsel worden toegerekend aan de persoon aan wie het account waarmee de advertenties zijn geplaatst toebehoort.
Vaststellen recht op bijstand
4.6. Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
4.7. Indien na een schending van de inlichtingenverplichting de door de betrokkene gestelde en aannemelijk gemaakte feiten geen grondslag bieden voor een precieze vaststelling van het recht op bijstand, dan is de bijstandverlenende instantie gehouden om, indien mogelijk, schattenderwijs vast te stellen tot welk bedrag de betrokkene in ieder geval wel recht op bijstand heeft, op basis van de vaststaande feiten. Het eventuele nadeel voor de betrokkene dat voortvloeit uit de resterende onzekerheden, komt daarbij wegens schending van de inlichtingenverplichting voor zijn rekening.
4.8. Appellante stelt dat het college het recht op bijstand schattenderwijs had kunnen vaststellen. Zij heeft € 240,- ontvangen voor kapperswerkzaamheden en wat betreft de verkoopactiviteiten op Marktplaats heeft appellante stortingsbewijzen en online bankafschriften van haar vader overgelegd, waarmee aannemelijk is dat de opbrengst van de verkopen op Marktplaats vanaf 16 mei 2017 slechts € 8.400,- was. Ook had het college de verkoop van de pups kunnen schatten op een waarde van € 400,- á € 500,- per pup. Deze grond slaagt niet. Daartoe is het volgende van belang.
4.9. Appellante heeft geen administratie of boekhouding bijgehouden van de verkopen op Marktplaats. Appellante heeft tien stortingsbewijzen van haar vader overgelegd waaruit blijkt dat over de periode van 16 mei 2017 tot en met 20 augustus 2021 een bedrag van in totaal € 8.400,- is gestort. Controleerbare gegevens dat deze gelden afkomstig zijn van verkopen van zaken in de door appellante geplaatste advertenties zijn er niet. Stortingen op de bankrekening van de vader bieden daarom geen aanknopingspunt om inkomsten van appellante te schatten. Dat is ook niet mogelijk op basis van de vier bijschrijvingen op de rekening van de moeder van appellante. Onduidelijk blijft hoeveel pups en andere zaken zijn verkocht en wat de inkomsten daaruit waren. Ook wat de kapperswerkzaamheden betreft is een schatting, mede gelet op de wisselende verklaringen hierover van appellante, niet te maken.
Terugvordering
4.10. De beroepsgrond dat de terugvordering te hoog is, omdat dit meer is dan de daadwerkelijk genoten inkomsten uit de Marktplaatshandel, slaagt niet. Aan de intrekking ligt ten grondslag dat als gevolg van schending van de inlichtingenverplichting het recht op bijstand niet is vast te stellen. Deze grondslag houdt gelet op 4.6 tot en met 4.9 stand. Omdat de bijstand ten onrechte is ontvangen als gevolg van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting, was het college vervolgens verplicht om de kosten van bijstand terug te vorderen.
Conclusie en gevolgen
5. Uit 4.2 tot en met 4.10 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent het besluit tot intrekking en terugvordering van de bijstand in stand blijft.
5.1. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.E. Marechal als voorzitter en O.L.H.W.I. Korte en P.W. van Straalen als leden, in tegenwoordigheid van B.F.C. Wiedenhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2025.
(getekend) E.C.E. Marechal
(getekend) B.F.C. Wiedenhof
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels
Artikel 17, eerste lid, Participatiewet De belanghebbende doet aan het dagelijks bestuur op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het dagelijks bestuur kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 54, derde lid, Participatiewet Het dagelijks bestuur herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het dagelijks bestuur een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Artikel 58, eerste en achtste lid, Participatiewet Het dagelijks bestuur van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen. (...) Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het dagelijks bestuur besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Vergelijk de uitspraak van 14 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1313.
Vergelijk de uitspraak van 29 november 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AU7287.
Zie onder meer de uitspraak van 7 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3096.
Vergelijk de uitspraak van 27 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT5852.