Terug naar bibliotheek
Centrale Raad van Beroep

ECLI:NL:CRVB:2025:1219 - Centrale Raad van Beroep - 12 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:CRVB:2025:121912 augustus 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

24/678 PW Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 30 januari 2024, 23/3733 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

Datum uitspraak: 12 augustus 2025

SAMENVATTING

In deze zaak heeft de Svb de aanvraag van appellanten om een Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO) afgewezen op de grond dat zij in Egypte over vermogen beschikken dat groter is dan de voor hen geldende vermogensgrens. Appellanten zijn het daarmee niet eens. Zij stellen dat er in Egypte geen onroerende goederen op hun naam geregistreerd staan en dat zij redelijkerwijs niet kunnen beschikken over de appartementen uit de nalatenschap van hun (schoon)vader. Zij krijgen daarin geen gelijk. Dit betekent dat de Svb de aanvraag om een AIO terecht heeft afgewezen.

PROCESVERLOOP

Namens appellanten heeft mr. H.A. Rispens, advocaat, hoger beroep ingesteld.

De Svb heeft een verweerschrift ingediend.

In deze zaak zijn partijen hangende het vooronderzoek in de gelegenheid gesteld deel te nemen aan een telefonische intake. Beide partijen hebben hieraan deelgenomen en van de telefonische intake is een verslag gemaakt.

Appellanten hebben nadere stukken ingediend. De Svb heeft een zienswijze ingediend en nadere stukken overgelegd.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 8 april 2025. Appellanten zijn verschenen, bijgestaan door mr. Rispens. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. van der Voorn.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1. Appellanten zijn op 17 juli 2020 getrouwd. Appellant ontvangt vanaf 5 mei 2022 een AOW-pensioen naar de norm voor gehuwden. Appellante is op 12 maart 2023 naar Nederland gekomen. Zij heeft de pensioengerechtigde leeftijd nog niet bereikt.

1.2. Appellant heeft zich op 7 april 2022 gemeld voor een AIO. Op 20 april 2022 heeft hij een daartoe strekkende aanvraag ingediend. Op het aanvraagformulier heeft appellant opgegeven dat hij mede-eigenaar is van een woning in Egypte.

1.3. Appellant heeft in het kader van de aanvraag twee documenten overgelegd:

  • Een taxatierapport van 6 juli 2022 met een Engelse vertaling. Hierin staat dat de waarde van appartement 4 op adres X is vastgesteld op 292.500 Egyptische ponden. In het taxatierapport wordt ook vermeld dat appartement 4 is verhuurd.

  • Een akte van verdeling van de nalatenschap van de vader van appellant van 19 maart 2002 in het Arabisch.

1.4. De Svb heeft de akte van verdeling naar het Nederlands laten vertalen. In de akte staat dat een overeenkomst tot stand is gekomen met betrekking tot de verdeling van de nalatenschap van de vader van appellant in verband met het pand op adres X. Dit betreft een pand met twaalf appartementen.

1.5. De Svb heeft met een besluit van 3 oktober 2022, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 14 juli 2023 (bestreden besluit), de aanvraag van appellanten afgewezen op de grond dat zij een vermogen hebben dat groter is dan het voor hen geldende vrij te laten vermogen van € 13.010,-. Volgens de Svb volgt uit de akte van verdeling van 19 maart 2002 dat appellant eigenaar is van de appartementen 4, 6, 7 en 11. Die appartementen hebben ten tijde van de aanvraag een waarde van in totaal 1.755.000 Egyptische ponden (omgerekend € 98.617,77).

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.

Het standpunt van appellanten

3. Appellanten zijn het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen hebben aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4.1. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellanten in hoger beroep hebben aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

4.2. Het bestreden besluit wordt getoetst voor de periode van 7 april 2022, de datum waarop appellant zich heeft gemeld om AIO aan te vragen, tot en met 3 oktober 2022, de datum van het afwijzingsbesluit (te beoordelen periode).

4.3. Tussen partijen is niet langer in geschil dat appellanten niet kunnen beschikken over appartement 7. De Svb handhaaft het standpunt dat appellanten over de appartementen 4, 6 en 11 kunnen beschikken. Ook daarvan uitgaande is de waarde nog altijd hoger dan de voor appellanten geldende vermogensgrens, zodat zij volgens de Svb niet voor een AIO in aanmerking komen.

4.4. Appellanten hebben aangevoerd dat zij niet over vermogen beschikken en verwijzen in dat kader naar de verklaring van het Ministerie van Justitie, Dienst Onroerend goed en Document, van 27 mei 2023 en de akte van Vervanging [van een schenking] van 7 mei 2024 die zij hebben overgelegd. Volgens appellanten blijkt uit deze stukken dat de twaalf appartementen nog steeds op naam van hun (schoon)vader geregistreerd staan. Dit betekent dat er geen uitvoering is gegeven aan de akte van verdeling van 19 maart 2002. Appellanten stellen dat appellant zijn aanspraak op de nalatenschap naar alle waarschijnlijkheid niet te gelde zal kunnen maken. Uit de akte van verdeling blijkt bovendien dat alleen de appartementen 4 en 11 aan appellant zijn toebedeeld. Over deze appartementen kunnen zij redelijkerwijs niet beschikken, omdat appellant appartement 4 aan zijn stiefdochter heeft overgedragen en appartement 11 aan zijn broer heeft verkocht. Deze beroepsgrond slaagt niet en daartoe is het volgende van belang.

4.4.1. Onder vermogen wordt verstaan: de waarde van de bezittingen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, verminderd met de aanwezige schulden. Dit volgt uit artikel 34, eerste lid, aanhef en onder a, van de Participatiewet. De term beschikken moet zo worden uitgelegd dat deze ziet op de mogelijkheid voor een betrokkene om de bezitting feitelijk te gebruiken om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. Dit is vaste rechtspraak.[1]

4.4.2. Vaststaat dat de overleden vader van appellant eigenaar was van twaalf appartementen in Egypte. Verder staat vast dat appellant mede-erfgenaam is van zijn vader en daarom medegerechtigde is tot diens nalatenschap.

4.4.3. Niet in geschil is dat in de akte van verdeling van 19 maart 2002 is vermeld dat de appartementen 4 en 11 aan appellant zijn toebedeeld. Hieruit volgt dat hij als erfgenaam aanspraak maakt op dat aandeel van de nalatenschap van zijn vader. Gelet op deze aanspraak kon hij (redelijkerwijs) over die twee appartementen beschikken. Dat de appartementen nog niet op naam van appellant geregistreerd staan, maakt dit niet anders.

4.4.4. Appellanten hebben niet met objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk gemaakt dat zij op enig moment in de te beoordelen periode niet meer over de appartementen 4 en 11 konden beschikken. Appellant heeft ter zitting toegelicht dat hij zijn stiefdochter toestemming heeft gegeven om appartement 4 te renoveren en te betrekken als de huidige huurder weggaat. Dat duidt juist op beschikkingsmacht wat dat appartement betreft. Appellanten hebben hun stelling dat appartement 11 aan de broer van appellant is verkocht op geen enkele wijze onderbouwd. Dat appellanten daar niet toe in staat zijn, komt voor hun rekening en risico.

4.4.5. Ook de gezamenlijke waarde van de appartementen 4 en 11 waarover appellanten kunnen beschikken, overschrijdt de grens van het voor appellanten vrij te laten vermogen, zodat deze vaststelling het bestreden besluit kan dragen. De vraag of appellanten ook over appartement 6 konden beschikken, kan daarom hier onbeantwoord worden gelaten.

Conclusie en gevolgen

4.5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de afwijzing van de aanvraag voor een AIO in stand blijft.

5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgen appellanten geen vergoeding voor hun proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door E.C.E. Marechal als voorzitter en O.L.H.W.I. Korte en P.W. van Straalen als leden, in tegenwoordigheid van B.F.C. Wiedenhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2025.

(getekend) E.C.E. Marechal

(getekend) B.F.C. Wiedenhof

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 29 januari 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AO3782.


Voetnoten

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 29 januari 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AO3782.