Terug naar bibliotheek
Centrale Raad van Beroep

ECLI:NL:CRVB:2025:1210 - Centrale Raad van Beroep - 5 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:CRVB:2025:12105 augustus 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

24/593 PW-PV

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 26 januari 2024, 23/2386 PW (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] en J.[appellante] te [woonplaats] (appellanten)

het college van burgemeester en wethouders van Kerkrade (college)

Datum uitspraak: 5 augustus 2025

Zitting heeft: A.M. Overbeeke

Griffier: M. Ramanand

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 5 augustus 2025. Namens appellanten is mr. B.J.J. Schins, advocaat, ter zitting verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door G. Ćurćić.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

  • bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.

Met een besluit van 6 september 2023 (bestreden besluit) heeft het college een aanvraag om bijzondere bijstand op grond van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet (PW) voor de kosten van een energiezuinige wasmachine en droger (witgoed) afgewezen. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat het gaat om vervanging van een reguliere wasmachine en droger die niet kapot zijn. Appellanten hebben de noodzaak voor de aanschaf van het witgoed niet onderbouwd. De kosten worden daarom niet noodzakelijk geacht.

Uitspraak van de rechtbank

De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank – samengevat – overwogen dat appellanten ter zitting hebben bevestigd dat zij al beschikken over een wasmachine en een droger en dat deze ook niet defect zijn. Vervanging van deze apparaten is volgens appellanten echter wel noodzakelijk omdat sprake is van verouderde apparatuur, inflatie en een stijging van de energiekosten door de energiecrisis. De rechtbank begrijpt de wens van appellanten en ziet ook de mogelijke kostenbesparing waar zij op doelen, maar dat alleen hoefde voor het college nog geen reden te zijn om daarvoor bijzondere bijstand te verlenen.

Het oordeel van de Raad

Op grond van artikel 35 van de PW bestaat recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.

Bij de toepassing van deze bepaling dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de alleenstaande of het gezin noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, op welk punt het college ingevolge genoemde bepaling een zekere beoordelingsvrijheid heeft.

Appellanten hebben opnieuw aangevoerd dat de kosten waarvoor zij bijzondere bijstand hebben aangevraagd ten onrechte als niet noodzakelijk zijn aangemerkt. Niet in geschil is dat appellanten beschikken over een (werkende) wasmachine en een droger. De wens om vanwege de hoge energiekosten energiezuinigere apparatuur aan te schaffen maakt niet dat vervanging van de apparaten noodzakelijk is als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de PW. De rechtbank heeft dus terecht geoordeeld dat het standpunt van het college dat het geen noodzakelijke kosten betreft juist is.

De beroepsgrond dat zij niet konden reserveren voor de aanschaf van nieuwe, energiezuinigere apparaten kan onbesproken blijven, omdat de kosten waarvoor appellanten bijzondere bijstand hebben aangevraagd niet noodzakelijk zijn in de zin van artikel 35, eerste lid, van de PW. Dit is vaste rechtspraak.[1]

Appellanten hebben ten slotte nog een beroep gedaan op het evenredigheidsbeginsel, omdat volgens hen de gevolgen van het besluit om bijzondere bijstand voor de kosten van energiezuiniger witgoed af te wijzen onevenredig zijn. Daargelaten nog dat appellanten die gevolgen niet inzichtelijk hebben gemaakt is artikel 35, eerste lid, van de PW dwingendrechtelijk van aard. De rechtbank heeft terecht overwogen dat er daarom geen ruimte bestaat om te toetsen aan het evenredigheidsbeginsel.

Ten overvloede wijst de Raad appellanten nog op het volgende. Sinds kort is in de gemeente Kerkrade een witgoedregeling van kracht. Deze houdt in dat huishoudens die moeite hebben met hun energiebetalingen één oud, energie-intensief apparaat zoals een wasmachine of een droger gratis kunnen laten vervangen door een nieuw, energiezuinig model. De regeling is bedoeld voor huishoudens met een laag inkomen met apparaten ouder dan 10 jaar en een energielabel van D of slechter hebben. Appellanten kunnen desgewenst een aanvraag indienen bij de gemeente Kerkrade voor een energiezuinig apparaat.

Conclusie en gevolgen

Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Dit betekent dat de afwijzing van de aanvraag voor de kosten van witgoed in stand blijft.

Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding. Appellanten krijgen ook het griffierecht niet terug, omdat het hoger beroep niet slaagt.

Waarvan proces-verbaal.

De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer

(getekend) M. Ramanand (getekend) A.M. Overbeeke

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1881.


Voetnoten

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1881.