ECLI:NL:CRVB:2025:1158 - Centrale Raad van Beroep - 5 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 26 januari 2024, 23/4781 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heemskerk (college)
Datum uitspraak: 5 augustus 2025
Deze zaak gaat over de toekenning van bijzondere bijstand in de vorm van een renteloze geldlening. Appellant heeft aangevoerd dat het college hem die lening ten onrechte heeft opgelegd, omdat het wist dat appellant geen lening wilde. Appellant vindt daarom dat het college de bedragen die hij op de lening heeft afgelost moet terugbetalen en dat het college moet worden veroordeeld tot vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente. Appellant krijgt daarin gelijk.
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en verzocht het college te veroordelen tot vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
In deze zaak zijn partijen tijdens het vooronderzoek in de gelegenheid gesteld deel te nemen aan een telefonische intake. Beide partijen hebben daaraan deelgenomen.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 24 juni 2025, gelijktijdig met de zaak 24/1177 PW. Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M. Offerman en M. Hensen. In de zaak 24/1177 PW wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.
OVERWEGINGEN
Inleiding
- Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1. Appellant woont in [woonplaats] en huurt daar een woning bij woonstichting Woonopmaat (Woonopmaat). Appellant heeft een aantal huurbetalingen niet gedaan, omdat appellant van mening was dat Woonopmaat door appellant gemelde problemen niet oploste. De kantonrechter heeft appellant veroordeeld tot betaling van de achterstallige huurtermijnen en deurwaarderskosten. Appellant heeft de achterstallige huur betaald en de deurwaarderskosten voor een bedrag van in totaal € 1.630,08 niet.
1.2. Appellant heeft op 10 mei 2023 een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend. Op het aanvraagformulier is na de zinsnede “Uw toelichting bij deze aanvraag” vermeld: “kosten om gesprek te krijgen bij Woon op Maat, (hoofdsom + vervallen termijn zijn inmiddels voldaan)” (…).
1.3. Met een besluit van 24 mei 2023 heeft het college de aanvraag toegewezen. Het college heeft de aanvraag opgevat als een aanvraag om bijzondere bijstand voor de vergoeding van de deurwaarderskosten. In dit besluit is vermeld: “U krijgt een vergoeding voor het restantkosten bij Gerechtsdeurwaarders (…). De restantbedrag bedraagt € 1.630,08. U ontvangt het geld als een renteloze lening. Dat komt omdat u anders uw huis uit moet.” In het besluit is verder vermeld dat appellant maandelijks € 59,78 op de lening dient af te lossen en dat de aflossing op 1 mei 2023 start.
1.4. Het college heeft het bedrag van € 1.630,08 niet uitbetaald aan appellant maar aan de deurwaarder. Vanaf mei 2023 heeft het college maandelijks een bedrag van € 59,78 op de bijstand van appellant ingehouden.
1.5. Appellant heeft tegen het besluit van 24 mei 2023 en tegen de uitbetaling van de bijzondere bijstand aan de deurwaarder bezwaar gemaakt. In de toelichting op het bezwaarschrift is vermeld: “Alhoewel ik in de aanvraag had gevraagd om het geld over te maken naar mijn rekening zodat ik ook een betalingsbewijs had van betaling had men het geld al overgeschreven naar het incasso bureau. Terwijl men wist dat ik niet akkoord was met een lening. [...] Ik heb niet gevraagd om een lening, ben hier ook nooit mee akkoord gegaan en ben dus ook niet akkoord met de inhouding op mijn uitkering.”
1.6. Met een besluit van 4 juli 2023 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
- De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Daaraan heeft de rechtbank ten grondslag gelegd dat het college het besluit van 10 mei 2023 gehaast en niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft genomen en de grondslag van het bestreden besluit niet deugdelijk heeft gemotiveerd. De rechtbank heeft daarnaast bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven. Daaraan heeft de rechtbank ten grondslag gelegd dat de bijzondere bijstand in de vorm van een lening mocht worden verstrekt en aan de deurwaarder mocht worden betaald. De rechtbank heeft hierbij verwezen naar de artikelen 48, tweede lid, aanhef en onder d, en 57, aanhef en onder b, van de Participatiewet.
Het standpunt van appellant
- Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.
Het oordeel van de Raad
- De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit over de toekenning van bijzondere bijstand in de vorm van een renteloze geldlening in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt.
4.1.1. Appellant heeft aangevoerd dat het college hem ten onrechte bijzondere bijstand in de vorm van een lening heeft toegekend. Het college heeft dat ongevraagd gedaan, terwijl het college ervan op de hoogte was dat appellant daarmee niet akkoord was. Appellant zit nu vast aan een geldlening, terwijl hij die niet wil. Deze beroepsgrond slaagt. Daartoe is het volgende van belang.
4.1.2. Appellant heeft onweersproken gesteld dat hij tijdens het gesprek over zijn aanvraag om bijzondere bijstand aan zijn klantmanager duidelijk heeft gemaakt dat hijzelf de deurwaarderskosten niet wilde betalen, dat hij wel wilde dat het college die kosten zou vergoeden en ook dat hij door betaling van de achterstallige huur en rente al aan de uitspraak van de kantonrechter had voldaan om ontruiming van zijn woning te voorkomen. Ook heeft appellant onweersproken gesteld dat duidelijk was hij geen bijstand in de vorm van een lening wilde. Hij wenste alleen bijstand om niet. Verder is niet in geschil dat de door appellant gevraagde bijzondere bijstand voor de deurwaarderskosten op grond van de toepasselijke wet- en regelgeving alleen in de vorm van een geldlening, en dus niet om niet, voor toekenning in aanmerking kwamen. Het college had onder die omstandigheden bij appellant navraag moeten doen of hij zijn aanvraag wel wilde handhaven, als dat alleen toe toekenning in de vorm van een geldlening zou kunnen leiden. Het college heeft dit niet gedaan en heeft daarmee in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel gehandeld. Dat het college de bijzondere bijstand – overigens zonder voorafgaande kennisgeving aan of overleg met appellant – inmiddels aan de deurwaarder had uitbetaald omdat het in de veronderstelling verkeerde dat uithuiszetting van appellant dreigde en daarmee voorkomen kon worden, maakt dit niet anders. Het college had gelet hierop het bezwaar gegrond moeten verklaren en het besluit van 24 mei 2023 moeten herroepen wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
Conclusie en gevolgen
4.2. Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd voor zover daarin de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand zijn gelaten.
4.3. Aansluitend moet worden bezien welk vervolg aan deze uitkomst moet worden gegeven. Uit 4.1.2 volgt dat de Raad zelf in de zaak kan voorzien door het besluit van 24 mei 2023 te herroepen. Het gevolg hiervan is dat het college achteraf geen bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening aan appellant heeft toegekend en dat de grondslag aan de in 1.4 genoemde maandelijkse aflossingen van die geldlening door appellant is komen te ontvallen. De Raad zal het college daarom opdragen om alle op de bijstand van appellant ingehouden bedragen aan appellant terug te betalen.
4.4. Het verzoek van appellant om het college te veroordelen tot betaling van schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente wordt toegewezen. Het college dient over de op de bijstand van appellant ingehouden bedragen de verschuldigde wettelijke rente te vergoeden. Voor de wijze waarop het college de rente dient te berekenen, verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 25 januari 2022.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
-
vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover de rechtbank heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 4 juli 2023 in stand blijven;
-
herroept het besluit van 24 mei 2023 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 4 juli 2023;
-
bepaalt dat het college de vanaf mei 2023 op de bijstand van appellant als terugbetaling van de geldlening ingehouden bedragen aan hem terugbetaalt;
-
veroordeelt het college tot vergoeding aan appellant van wettelijke rente zoals onder 4.4 is vermeld;
-
bepaalt dat het college aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 138,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen als voorzitter en O.L.H.W.I. Korte en E.C.E. Marechal als leden, in tegenwoordigheid van F. Sporrel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2025.
(getekend) P.W. van Straalen
Uitspraak van 25 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958.