ECLI:NL:CRVB:2025:1156 - Centrale Raad van Beroep - 29 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 mei 2024, 24/506 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maassluis (college)
Datum uitspraak: 29 juli 2025
Zitting heeft: P.W. van Straalen
Griffier: H.Z. Şipal
Partijen zijn niet verschenen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Het gaat in deze zaak om een verzoek van appellante om haar te ontheffen van de arbeidsverplichtingen als bedoeld in artikel 9 van de Participatiewet. Met een besluit van 31 juli 2023, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 4 januari 2024 (bestreden besluit), heeft het college dat verzoek afgewezen. Daaraan is ten grondslag gelegd dat appellante op geen enkele wijze heeft onderbouwd dat zij niet in staat is aan haar arbeidsverplichtingen te voldoen.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de enkele stelling dat het college bekend is met de problematiek van appellante niet betekent dat zij haar aanvraag niet hoeft te onderbouwen. Het betoog van appellante dat zij gelijk moet worden gesteld met een alleenstaande ouder omdat haar man niet voor hun dochter kan zorgen, slaagt niet omdat zij ook dat niet heeft onderbouwd.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn een herhaling van de in beroep aangevoerde gronden. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak uitgelegd waarom die beroepsgronden niet slagen. Appellante heeft in hoger beroep geen reden gegeven waarom de uitleg van de rechtbank volgens haar onjuist of onvolledig is. De Raad is het eens met het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat oordeel berust. Ook in hoger beroep heeft appellante op geen enkele wijze onderbouwd dat zij niet aan haar arbeidsverplichtingen kan voldoen.
De conclusie is dat het hoger beroep niet slaagt. Dit betekent dat de afwijzing van het verzoek om ontheffing van de arbeidsverplichtingen in stand blijft. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten en het griffierecht.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) H.Z. Şipal (getekend) P.W. van Straalen