ECLI:NL:CRVB:2025:1130 - Centrale Raad van Beroep - 31 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
24/1192 WAD
Datum uitspraak: 31 juli 2025
Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 11 april 2024, 23/47 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak om de vraag of appellant recht heeft op vergoeding van geleden en nog te lijden schade als gevolg van een bedrijfsongeval. De Raad beantwoordt die vraag ontkennend. Met de rechtbank oordeelt de Raad dat niet is gebleken dat de staatssecretaris de op hem rustende zorgplicht heeft geschonden.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. T.A. van Helvoort, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 19 juni 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Helvoort. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Boskma.
OVERWEGINGEN
Inleiding
- Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1. Appellant heeft op [datum] 2019 deelgenomen aan een zogenoemde brancardrace die plaatsvond in het kader van een oefening die is bedoeld voor officieren en onderofficieren en ziet op het behalen van de rode baret voor een functie bij de [onderdeel] . Appellant heeft samen met drie collega’s een brancard met daarop een zandzak van tachtig kilo onder tijdsdruk moeten verplaatsen op een tankbaan met kuilen en nat zand. De oefening werd uitgevoerd onder slaapdeprivatie. Appellant is tijdens deze brancardrace in een kuil gestapt en heeft daarbij blijvend letsel aan zijn knie opgelopen. De staatssecretaris heeft het standpunt ingenomen dat geen sprake is van een oefening onder buitengewone of vergelijkbare omstandigheden als bedoeld in artikel 2 van het Besluit AO/IV
1.2. Op 16 maart 2022 heeft appellant de staatssecretaris verzocht aansprakelijkheid te erkennen voor de geleden en nog te lijden schade als gevolg van het bedrijfsongeval dat hem op [datum] 2019 is overkomen. In dit verband heeft hij de staatssecretaris verweten niet te hebben voldaan aan zijn zorgplicht voor veilige arbeidsomstandigheden rondom de brancardrace.
1.3. De staatssecretaris heeft op 11 oktober 2022 het verzoek van appellant afgewezen.
1.4. Appellant heeft bij brief van 2 januari 2023 een verzoek bij de rechtbank ingediend om schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht. Uitspraak van de rechtbank
- De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris de zorgplicht niet geschonden door appellant niet te attenderen op de kuilen in het parcours en ook de grond niet te prepareren of te egaliseren. De staatssecretaris heeft hierbij doorslaggevend gewicht mogen toekennen aan de omstandigheid dat functies bij de [onderdeel] zwaar zijn en dat de opleiding er daarom op is gericht om de deelnemers onder zware fysieke omstandigheden weerbaarder te maken en te leren functioneren onder stressvolle omstandigheden. De rechtbank is verder van oordeel dat de staatssecretaris met de aan de oefening voorafgegane controle op bijzonderheden in het parcours en met de aanwezigheid van instructeurs tijdens de oefening, aannemelijk heeft gemaakt dat hij de maatregelen heeft getroffen die redelijkerwijs mogelijk en nodig waren om zoveel mogelijk te voorkomen dat appellant tijdens de brancardrace schade zou oplopen. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit anders is dan wel dat de staatssecretaris in dit geval anderszins tekort is geschoten in de uitoefening van zijn zorgplicht.
Het standpunt van appellant
- Appellant is het niet eens met de uitspraak. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.
Het oordeel van de Raad
4.1. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het verzoek om schadevergoeding heeft afgewezen aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.2. Volgens vaste rechtspraak
4.3. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris de zorgplicht niet heeft geschonden en onderschrijft de overwegingen die de rechtbank aan dit oordeel ten grondslag heeft gelegd. De Raad voegt hieraan toe dat de zorgplicht niet vereist dat de staatssecretaris op voorhand bescherming biedt tegen alle denkbare risico’s die zich bij een oefening kunnen voordoen. Verder is het zo dat de omvang van de zorgplicht afhangt van de concrete omstandigheden van het geval. De brancardrace heeft op de bewuste dag viermaal plaatsgevonden en bij de vierde maal is appellant gewond geraakt. De omstandigheden waaronder de oefening heeft plaatsgevonden, verzwaard door de slaapdeprivatie en de fysieke belasting vanwege het dragen van een volle bepakking en de brancard, vergroten weliswaar het risico op een ongeval, maar dit brengt, gezien het doel van de oefening en de groep waarvoor de oefening bedoeld was, niet mee dat de staatssecretaris gehouden was om het oefenterrein te egaliseren of te ontdoen van kuilen. Aanpassing van het parcours, door geen gebruik te maken van de tankbaan, maar van de daarnaast gelegen verharde weg (fietspad), zou teveel afbreuk doen aan het beoogde doel van de oefening. Al met al heeft de staatssecretaris door het parcours vooraf te laten controleren en met de aanwezigheid van instructeurs tijdens de oefening gedaan wat in het kader van de zorgplicht van de staatssecretaris redelijkerwijs verlangd mag worden.
4.4. Het ongeval dat appellant tijdens de oefening is overkomen, kan in dit geval niet anders worden gezien dan een ongelukkige samenloop van omstandigheden. Voor de (rest)schade die hiervan het gevolg is, is de staatssecretaris niet aansprakelijk.
Conclusie en gevolgen
-
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
-
Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas als voorzitter en L.M. Tobé en J.P. Loof als leden, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2025.
(getekend) H. Lagas
(getekend) L.C. van Bentum
Besluit Aanvullende Arbeidsongeschiktheids- en Invaliditeitsvoorzieningen militairen.
ECLI:NL:CRVB:2021:3077.
3 Zie onder meer de uitspraken van de Raad van 22 juni 2000, ECLI:NL:CRVB:2000:AB0072 en 22 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:98.
Zie onder meer de uitspraak van de Raad van 11 augustus 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3032.