Uitspraak inhoud

21 3478 WIA

Datum uitspraak: 17 januari 2024

Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer

Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 augustus 2021, 20/5959 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.W.M. Melief, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft op 17 juli 2023 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.

Op 30 augustus 2023 heeft mr. Melief namens appellant het hoger beroep ingetrokken en de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten.

Het Uwv heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.

Partijen hebben nadere stukken ingediend.

De Raad heeft partijen laten weten dat hij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Partijen hebben daarna niet om een zitting gevraagd. Daarom heeft de Raad de zaak niet op een zitting behandeld en het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.

Namens appellant is het hoger beroep ingetrokken omdat het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 17 juli 2023 aan de bezwaren van appellant is tegemoetgekomen.

De Raad ziet aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten die appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), begroot op € 1.750,‑ in beroep (één punt voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting) en € 1.750,- in hoger beroep (één punt voor het indienen van het hogerberoepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting). Ook de kosten die appellant heeft moeten maken voor het laten opmaken van een rapport door het Expertise Instituut komen voor vergoeding in aanmerking. De stelling van het Uwv dat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat het expertiserapport buiten de omvang van het geding valt, wordt niet gevolgd. Kosten van een deskundige komen voor vergoeding in aanmerking als het inroepen van die deskundige redelijk was. Dit is het geval als degene die een niet-juridisch deskundige heeft ingeroepen, ten tijde van die inroeping, ervan uit mocht gaan dat de deskundige een bijdrage zou leveren aan een voor hem gunstige beantwoording door de rechter van een voor de uitkomst van het geschil mogelijke relevante vraag. Daarvan is in dit geval sprake. De deskundige heeft gerapporteerd over de datum 13 maart 2020 en daar gaan zowel het oorspronkelijke besluit als het besluit van 17 juli 2023 over. Op grond van artikel 2, eerste lid onder b, van het Bpb wordt de vergoeding van de kosten van een door een partij ingeschakelde deskundige vastgesteld met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken. Bij het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (Bts) zijn deze tarieven vastgesteld. Artikel 2 van het Bts is van toepassing op de vergoeding van de door het Expertise Instituut verrichte onderzoeken. In dit artikel is bepaald dat ten hoogste € 134,04 per uur wordt vergoed voor opdrachten op en na 1 januari 2021. Op grond van artikel 15 van het Bts worden de bedragen verhoogd met de omzetbelasting die daarover is verschuldigd. De op de specificatie van de factuur genoemde administratiekosten per dossier van € 4,53 komen niet voor vergoeding in aanmerking. De door het Uwv te vergoeden proceskosten voor de ingeschakelde verzekeringsarts en arbeidsdeskundige van het Expertise Instituut bedragen daarmee: 13 uur x € 134,04 = € 2.108,45. In totaal bedraagt de proceskostenvergoeding voor de aan appellant door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand € 5.608,45.

Ook moet het Uwv het door appellant in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 5.608,45;

  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 182,- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2024.

(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen

(getekend) E.X.R. Yi