ECLI:NL:CRVB:2024:1883 - Centrale Raad van Beroep - 8 oktober 2024
Uitspraak
Uitspraak inhoud
22/3240 WIA
Datum uitspraak: 9 oktober 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:118 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen tussenuitspraak van de rechtbank Rotterdam van 14 juli 2022, 21/2717 (aangevallen tussenuitspraak) en de einduitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 september 2022, 21/2717 (aangevallen einduitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. P.J.W. de Water, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft het hoger beroep ingetrokken.
Betrokkene heeft vervolgens verzocht om veroordeling van het Uwv in de proceskosten.
Het Uwv heeft hiertegen geen verweer gevoerd.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven. Vervolgens is het onderzoek gesloten.
OVERWEGINGEN
Artikel 8:118, eerste lid, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het hoger beroep door het bestuursorgaan, het bestuursorgaan op verzoek van een partij bij afzonderlijke uitspraak met overeenkomstige toepassing van artikel 8:75 van de Awb kan worden veroordeeld in de kosten.
De Raad stelt vast dat het Uwv het hoger beroep heeft ingetrokken en dat betrokkene in verband met de behandeling van dit hoger beroep redelijkerwijs proceskosten heeft moeten maken.
Er is aanleiding om het Uwv te veroordelen in die proceskosten. De proceskosten worden ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 875,- in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het verweerschrift), voor verleende rechtsbijstand.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep veroordeelt het Uwv in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 875,-.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2024.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) M.D.F. de Moor