Uitspraak inhoud

uitspraak

zaaknummer: 25/59

en

(gemachtigde: mr. M.J.H. van der Burgt)

Procesverloop

Met de brief van 26 november 2024 heeft [naam 1] beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister op zijn verzoek vier zoogdiersoorten te beoordelen voor plaatsing op de huis- en hobbydierenlijst.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

[naam 1] heeft aanvullende stukken ingediend.

De zitting was op 31 juli 2025. [naam 1] is verschenen, bijgestaan door mr. [naam 2] en [naam 3] . De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door mr. S.M. Piron.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden

1.1 Met de Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 28 januari 2015, nr. WJZ/15008282, houdende vaststelling van hoofdstuk 2 van de Regeling houders van dieren is een lijst vastgesteld met daarop vermeld de huis- en hobbydieren die mochten worden gehouden (de oude positieflijst, Staatscourant 2015, nummer 2934).

1.2 Op 26 april 2018 is de Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 24 april 2018, nr. WJZ/18056314, houdende wijziging van de Regeling houders van dieren in verband met een tijdelijke vrijstelling voor het houden van niet-beoordeelde zoogdiersoorten gepubliceerd (Regeling tijdelijke vrijstelling) (Staatscourant 2018, 23533).

In de toelichting op deze regeling is, voor zover van belang, het volgende vermeld: “[…] Deze regeling wijzigt bijlage 2, tabel A, van de Regeling houders van dieren naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 26 februari 2018 (ECLI:NL:CBB:2018:79). De rechter heeft hierin overwogen dat het verbod om dieren te houden die nog niet zijn beoordeeld en waarvan de beoordeling wordt aangehouden, neer kan komen op een belemmering van het vrij verkeer van diensten en goederen. Deze wijziging omvat daarom een tijdelijke vrijstelling van het verbod van artikel 2.2, eerste lid, van de Wet dieren. Met deze vrijstelling kunnen houders ook dieren houden die niet zijn opgenomen in bijlage 1 (tabellen 1 en 2: de zogenoemde positieflijst huisdieren) of bijlage 2 (tabel 4: de zogenoemde inventarislijst) van de Regeling houders van dieren, mits de houder binnen 14 dagen nadat hij het dier is gaan houden, daarvan melding doet. Het doel van deze melding is het kunnen beoordelen van de diersoort voor plaatsing op de huisdierenlijst zodra de beoordelingssystematiek opnieuw is vastgesteld. Om tegemoet te komen aan rechterlijke uitspraken wordt een nieuwe beoordelingsprocedure voor de plaatsing van diersoorten op de huisdierenlijst (bijlage 1 van de Regeling houders van dieren) opgesteld. Nadat de diersoorten die zijn genoemd in bijlage 1 (tabellen 1 en 2: de positieflijst huisdieren) en bijlage 2 (tabel 4: de inventarislijst) volgens de nieuwe procedure beoordeeld zijn, zal deze tijdelijke vrijstelling worden ingetrokken. Deze tijdelijke vrijstelling biedt een overgangsregime voor de periode waarin de nieuwe procedure nog niet is vastgesteld. […]”

1.3 Op de website van de Rijksdienst voor ondernemend Nederland (RVO) stond ten tijde van de totstandkoming van de Regeling tijdelijke vrijstelling, voor zover van belang, het volgende vermeld onder het kopje “Aanmelden voor tijdelijke vrijstelling”:

“[…] Houdt u een zoogdiersoort die de BHH niet gaat beoordelen? Meld uw dier dan aan op mijn.rvo.nl. […] De BHH beoordeelt na uw melding alsnog uw diersoort. […]”

1.4 Op 26 oktober 2020 heeft [naam 1] de zoogdiersoorten Sciurus exaldibus, Cuniculus paca, Galea musteloides en Glaucomys volans bij de minister aangemeld met het formulier Tijdelijke vrijstelling huis- en hobbydierenlijst.

1.5 Op 1 mei 2024 is het Besluit van de minister van 17 april 2024, nr. WJZ/ 52639951, tot aanwijzing van diersoorten die gehouden mogen worden (Besluit huis- en hobbydierenlijst) gepubliceerd (Staatscourant 2024, nummer 13041). Dit besluit is met ingang van 1 juli 2024 in werking getreden en gebaseerd op een andere beoordelingssystematiek dan die is gehanteerd bij het opstellen van de oude positieflijst.

1.6 Met de brief van 5 november 2024 heeft [naam 1] de minister in gebreke gesteld omdat ook na de vaststelling van het Besluit huis- en hobbydierenlijst de vier zoogdiersoorten die hij op 26 oktober 2020 heeft aangemeld, niet zijn beoordeeld. [naam 1] heeft de minister verzocht de vier soorten binnen een termijn van twee weken alsnog te beoordelen en een besluit te nemen over het plaatsen ervan op de huis- en hobbydierenlijst.

1.7 De minister heeft niet gereageerd op de ingebrekestelling en het verzoek van [naam 1] van 5 november 2024.

1.8 [naam 1] heeft vervolgens beroep ingesteld.

Beoordeling van het beroep

2.1 Volgens [naam 1] mocht hij er, gelet op de toelichting bij de Regeling tijdelijke vrijstelling en de destijds weergegeven tekst op de website van de RVO, van uitgaan dat zijn aanmelding van vier zoogdiersoorten op 26 oktober 2020 ook zou worden aangemerkt als een verzoek om die soorten te beoordelen in het kader van de nog op te stellen huis- en hobbydierenlijst. Tot op heden heeft [naam 1] nog geen besluit van de minister ontvangen waarbij hij de vier aangemelde soorten heeft beoordeeld. De meldingen waren volgens [naam 1] niet slechts bedoeld om een tijdelijke vrijstelling te verkrijgen, maar ook om aangemelde soorten in een later stadium inhoudelijk te laten beoordelen voor mogelijke plaatsing op de huis- en hobbydierenlijst. Door de aangemelde soorten niet te beoordelen, handelt de minister niet in overeenstemming met de toezeggingen zoals gedaan in de toelichting bij de Regeling tijdelijke vrijstelling en op de website van de RVO.

2.2 De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van het uitblijven van een besluit. De tijdelijke vrijstelling waarom [naam 1] heeft verzocht is verleend. Op de zitting heeft de minister nog toegelicht dat de beoordeling die [naam 1] wenst, plaatsvindt op basis van een aanvraag als bedoeld in het op 1 juli 2024 in werking getreden artikel 2.2 van de Regeling houders van dieren (Rhd). De minister heeft [naam 1] gewezen op de mogelijkheid een aanvraag in te dienen op basis van die bepaling. Een aanvraag moet voldoen aan bepaalde eisen en voor het indienen ervan moeten ook leges worden betaald. [naam 1] heeft tot op heden geen aanvra(a)g(en) ingediend op basis van artikel 2.2 van de Rhd.

2.3.1 Het College overweegt als volgt.

2.3.2 Op basis van artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder aanvraag verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.

Op basis van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb worden voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld: het niet tijdig nemen van een besluit.

Op basis van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover van belang, kan het beroepschrift worden ingediend zodra:

a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen […], en

b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.

2.3.3 Het College is van oordeel dat de aanmelding van [naam 1] van 26 oktober 2020 van vier zoogdiersoorten gericht was op het verkrijgen van vrijstelling in het kader van de Regeling tijdelijke vrijstelling. Deze aanmelding is niet ook aan te merken als een aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb voor het beoordelen van diersoorten ten behoeve van plaatsing op de huis- en hobbydierenlijst. Er kon toen namelijk nog geen aanvraag worden gedaan om een besluit te nemen tot het (na beoordeling) plaatsen van diersoorten op de huis- en hobbydierenlijst. De mogelijkheid daarvoor een aanvraag in te dienen is pas op 1 juli 2024 in (artikel 2.2 van) de Rhd opgenomen, na vaststelling van de nieuwe beoordelingssystematiek. Het College begrijpt op zichzelf wel dat [naam 1] de verwachting had dat de vier diersoorten na zijn melding meegenomen zouden worden in de beoordeling bij het vaststellen van de huis- en hobbydierenlijst. Er zijn in totaal 314 diersoorten beoordeeld, maar daar behoren deze vier niet toe. Het staat [naam 1] vrij om alsnog door middel van een aanvraag een beoordeling van deze diersoorten te krijgen. De minister heeft [naam 1] gewezen op de mogelijkheid een aanvraag in te dienen op basis van de Rhd, maar [naam 1] heeft daarvan om hem moverende reden afgezien.

2.4 Omdat geen sprake is van een aanvraag, is geen sprake van het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit door de minister. Het beroep is gelet op het bepaalde in artikel 6:12, tweede lid en onder a, van de Awb daarom niet-ontvankelijk.

3 De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, mr. J.L. Verbeek en mr. W.J.A.M. van Brussel, in aanwezigheid van mr. W.I.K. Baart, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2025.

w.g. R.W.L. Koopmans w.g. W.I.K. Baart