Terug naar bibliotheek
Eerste Boek. Algemeene bepalingen
Titel IV. Eenige bijzondere dwangmiddelen
Tweede afdeeling. Voorloopige hechtenis
§ 4. Schorsing der voorloopige hechtenis
Artikel 80

Artikel 80 (Schorsing voorlopige hechtenis)

Laatste versie

1. De rechter kan - ambtshalve, op de vordering van het openbaar ministerie of op het verzoek van de verdachte - bevelen dat de voorlopige hechtenis zal worden geschorst, zodra de verdachte al of niet onder zekerheidstelling zich, in de vorm door de rechter te bepalen, bereid heeft verklaard tot nakoming van de aan de schorsing te verbinden voorwaarden. De vordering onderscheidenlijk het verzoek zijn met redenen omkleed.

2. Onder de voorwaarden der schorsing wordt steeds opgenomen:

1°. dat de verdachte, indien de opheffing der schorsing mocht worden bevolen, zich aan de tenuitvoerlegging van het bevel tot voorloopige hechtenis niet zal onttrekken; 2°. dat de verdachte, ingeval hij wegens het feit, waarvoor de voorloopige hechtenis is bevolen, tot andere dan vervangende vrijheidsstraf mocht worden veroordeeld, zich aan de tenuitvoerlegging daarvan niet zal onttrekken; 3°. dat de verdachte, voor zover aan de schorsing voorwaarden zijn verbonden betreffende het gedrag van de verdachte, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.

3. De zekerheidstelling voor de nakoming der voorwaarden bestaat hetzij in de storting van geldswaarden door den verdachte of een derde, hetzij in de verbintenis van een derde als waarborg. In het laatste geval wordt bij het verzoek overgelegd eene schriftelijke bereidverklaring van den waarborg.

4. De verdachte en de waarborg worden in de gelegenheid gesteld op het verzoek als bedoeld in het eerste lid, te worden gehoord. Van het horen kan worden afgezien, indien het verzoek niet met redenen is omkleed. Van het horen kan voorts worden afgezien indien de verdachte reeds eerder op een verzoek tot schorsing is gehoord.

5. De rechter bepaalt in zijne beslissing het bedrag waarvoor en de wijze waarop zekerheid zal zijn te stellen.

6. Bij het begeleiden bij de naleving van de voorwaarden betreffende het gedrag van de verdachte wordt de identiteit van de verdachte vastgesteld op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin, en tweede lid.

7. In de gevallen waarin verlof kan worden verleend op grond van het bepaalde bij of krachtens de Penitentiaire beginselenwet, blijft deze paragraaf buiten toepassing.

Uitleg in duidelijke taal

1. De rechter kan - ambtshalve, op de vordering van het openbaar ministerie of op het verzoek van de verdachte - bevelen dat de voorlopige hechtenis zal worden geschorst, zodra de verdachte al of niet onder zekerheidstelling zich, in de vorm door de rechter te bepalen, bereid heeft verklaard tot nakoming van de aan de schorsing te verbinden voorwaarden. De vordering onderscheidenlijk het verzoek zijn met redenen omkleed.

Dit lid bepaalt dat de rechter de bevoegdheid heeft om te bevelen dat de voorlopige hechtenis wordt opgeschort. De rechter kan dit doen uit eigen initiatief (ambtshalve), op eis (vordering) van het openbaar ministerie, of op aanvraag (verzoek) van de verdachte. Dit kan pas gebeuren nadat de verdachte – al dan niet na het stellen van een financiële garantie (zekerheidstelling) en op een wijze die de rechter bepaalt – te kennen heeft gegeven (bereid heeft verklaard) dat hij de voorwaarden die aan de schorsing zullen worden verbonden, zal naleven (nakoming). Zowel de vordering van het openbaar ministerie als het verzoek van de verdachte moeten voorzien zijn van een onderbouwing (met redenen omkleed).

2. Onder de voorwaarden der schorsing wordt steeds opgenomen:

Dit lid stelt dat bij de voorwaarden van de schorsing altijd de volgende punten worden opgenomen:

1°. dat de verdachte, indien de opheffing der schorsing mocht worden bevolen, zich aan de tenuitvoerlegging van het bevel tot voorloopige hechtenis niet zal onttrekken;

Dit punt houdt in dat een voorwaarde is dat de verdachte zich niet zal onttrekken aan de uitvoering (tenuitvoerlegging) van het bevel tot voorlopige hechtenis, mocht de rechter besluiten de schorsing op te heffen.

2°. dat de verdachte, ingeval hij wegens het feit, waarvoor de voorloopige hechtenis is bevolen, tot andere dan vervangende vrijheidsstraf mocht worden veroordeeld, zich aan de tenuitvoerlegging daarvan niet zal onttrekken;

Dit punt houdt in dat een voorwaarde is dat de verdachte zich niet zal onttrekken aan de uitvoering (tenuitvoerlegging) van een eventuele vrijheidsstraf, niet zijnde een vervangende vrijheidsstraf, waartoe hij veroordeeld zou kunnen worden voor het feit waarvoor de voorlopige hechtenis oorspronkelijk was bevolen.

3°. dat de verdachte, voor zover aan de schorsing voorwaarden zijn verbonden betreffende het gedrag van de verdachte, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.

Dit punt houdt in dat, voor zover er aan de schorsing voorwaarden zijn verbonden die betrekking hebben op het gedrag van de verdachte, de verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.

3. De zekerheidstelling voor de nakoming der voorwaarden bestaat hetzij in de storting van geldswaarden door den verdachte of een derde, hetzij in de verbintenis van een derde als waarborg. In het laatste geval wordt bij het verzoek overgelegd eene schriftelijke bereidverklaring van den waarborg.

Dit lid beschrijft dat de garantie (zekerheidstelling) voor de naleving (nakoming) van de voorwaarden kan bestaan uit ofwel de storting van geld of zaken van waarde (geldswaarden) door de verdachte of een andere persoon (een derde), ofwel uit de verbintenis van een derde persoon die als garantsteller (waarborg) optreedt. Indien een derde als waarborg optreedt, moet bij het verzoek een schriftelijke verklaring van bereidheid (bereidverklaring) van deze waarborg worden ingediend (overgelegd).

4. De verdachte en de waarborg worden in de gelegenheid gesteld op het verzoek als bedoeld in het eerste lid, te worden gehoord. Van het horen kan worden afgezien, indien het verzoek niet met redenen is omkleed. Van het horen kan voorts worden afgezien indien de verdachte reeds eerder op een verzoek tot schorsing is gehoord.

Dit lid bepaalt dat de verdachte en de garantsteller (waarborg) de mogelijkheid moeten krijgen (in de gelegenheid gesteld) om gehoord te worden over het verzoek tot schorsing zoals genoemd in het eerste lid. Er kan van dit horen worden afgezien als het verzoek niet is voorzien van een onderbouwing (niet met redenen is omkleed). Verder kan van het horen worden afgezien als de verdachte al eerder is gehoord naar aanleiding van een verzoek tot schorsing.

5. De rechter bepaalt in zijne beslissing het bedrag waarvoor en de wijze waarop zekerheid zal zijn te stellen.

Dit lid stelt dat de rechter in zijn beslissing vastlegt (bepaalt) voor welk bedrag en op welke manier de garantie (zekerheid) gesteld moet worden (zal zijn te stellen).

6. Bij het begeleiden bij de naleving van de voorwaarden betreffende het gedrag van de verdachte wordt de identiteit van de verdachte vastgesteld op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin, en tweede lid.

Dit lid geeft aan dat bij de begeleiding gericht op de naleving van de voorwaarden die betrekking hebben op het gedrag van de verdachte, de identiteit van de verdachte wordt vastgesteld. Dit gebeurt op de manier die is omschreven (bedoeld) in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin, en tweede lid (van het Wetboek van Strafvordering).

7. In de gevallen waarin verlof kan worden verleend op grond van het bepaalde bij of krachtens de Penitentiaire beginselenwet, blijft deze paragraaf buiten toepassing.

Dit lid bepaalt dat deze paragraaf (en dus dit artikel) niet van toepassing is (buiten toepassing blijft) in situaties waarin verlof kan worden toegekend (verleend) op basis van (op grond van) de bepalingen die zijn vastgelegd in of krachtens de Penitentiaire beginselenwet.