Artikel 6:6:23a (Vordering tenuitvoerlegging gedragsbeïnvloedende vrijheidsbeperkende maatregel)
1. De maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking kan niet ten uitvoer worden gelegd, tenzij het openbaar ministerie een vordering tot tenuitvoerlegging indient bij de rechter die in eerste aanleg heeft kennisgenomen van het misdrijf ter zake waarvan de maatregel is opgelegd.
2. De vordering moet worden ingediend uiterlijk dertig dagen voor de beëindiging van de terbeschikkingstelling dan wel dertig dagen voor ommekomst van de termijn, bedoeld in artikel 6:1:18, dan wel dertig dagen voordat de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf wordt beëindigd. Het openbaar ministerie is in een later ingediende vordering niettemin ontvankelijk indien het aannemelijk maakt dat de grond, bedoeld in artikel 6:6:23b, eerste lid, zich eerst nadien heeft voorgedaan.
3. Bij de vordering legt het openbaar ministerie een recent opgemaakt, met redenen omkleed en ondertekend advies over van een reclasseringsinstelling. Indien de gevorderde voorwaarde betrekking heeft op behandeling of opname in een zorginstelling, wordt tevens een medische verklaring overgelegd waaruit de noodzaak van behandeling of opname blijkt.
4. Indien de vordering achterwege blijft, vervalt de maatregel van rechtswege op het moment van beëindiging van de terbeschikkingstelling dan wel bij ommekomst van de termijn, bedoeld in artikel 6:1:18, dan wel indien voorwaardelijke invrijheidstelling niet heeft plaatsgevonden op het moment dat de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf wordt beëindigd.
Uitleg in duidelijke taal
1. De maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking kan niet ten uitvoer worden gelegd, tenzij het openbaar ministerie een vordering tot tenuitvoerlegging indient bij de rechter die in eerste aanleg heeft kennisgenomen van het misdrijf ter zake waarvan de maatregel is opgelegd.
Dit betekent dat een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking niet ten uitvoer worden gelegd, tenzij het openbaar ministerie een vordering tot tenuitvoerlegging indient bij de rechter die in eerste aanleg heeft kennisgenomen van het misdrijf ter zake waarvan de maatregel is opgelegd.
2. De vordering moet worden ingediend uiterlijk dertig dagen voor de beëindiging van de terbeschikkingstelling dan wel dertig dagen voor ommekomst van de termijn, bedoeld in artikel 6:1:18, dan wel dertig dagen voordat de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf wordt beëindigd. Het openbaar ministerie is in een later ingediende vordering niettemin ontvankelijk indien het aannemelijk maakt dat de grond, bedoeld in artikel 6:6:23b, eerste lid, zich eerst nadien heeft voorgedaan.
Dit lid stelt dat de vordering moet worden ingediend uiterlijk dertig dagen voor de beëindiging van de terbeschikkingstelling, of dertig dagen voor ommekomst van de termijn, bedoeld in artikel 6:1:18, of dertig dagen voordat de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf wordt beëindigd. Het openbaar ministerie is echter niettemin ontvankelijk in een later ingediende vordering als het aannemelijk maakt dat de grond, bedoeld in artikel 6:6:23b, eerste lid, pas na deze termijnen zich eerst nadien heeft voorgedaan.
3. Bij de vordering legt het openbaar ministerie een recent opgemaakt, met redenen omkleed en ondertekend advies over van een reclasseringsinstelling. Indien de gevorderde voorwaarde betrekking heeft op behandeling of opname in een zorginstelling, wordt tevens een medische verklaring overgelegd waaruit de noodzaak van behandeling of opname blijkt.
Dit betekent dat het openbaar ministerie bij de vordering een recent opgemaakt, met redenen omkleed en ondertekend advies van een reclasseringsinstelling moet overleggen. Als de gevorderde voorwaarde betrekking heeft op behandeling of opname in een zorginstelling, moet er bovendien een medische verklaring worden overgelegd waaruit de noodzaak van behandeling of opname blijkt.
4. Indien de vordering achterwege blijft, vervalt de maatregel van rechtswege op het moment van beëindiging van de terbeschikkingstelling dan wel bij ommekomst van de termijn, bedoeld in artikel 6:1:18, dan wel indien voorwaardelijke invrijheidstelling niet heeft plaatsgevonden op het moment dat de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf wordt beëindigd.
Dit lid bepaalt dat als de vordering achterwege blijft, de maatregel van rechtswege vervalt op het moment van de beëindiging van de terbeschikkingstelling, of bij ommekomst van de termijn, bedoeld in artikel 6:1:18, of, indien voorwaardelijke invrijheidstelling niet heeft plaatsgevonden, op het moment dat de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf wordt beëindigd.