Artikel 5.4.18. (Kennisgeving aan de lidstaat waar de persoon op wie het opnemen van telecommunicatie betrekking heeft, zich bevindt wanneer geen technische bijstand is vereist) (Kennisgeving opnemen telecommunicatie zonder technische bijstand)
1. Indien de officier van justitie door middel van het formulier in bijlage C bij richtlijn 2014/41 (richtlijn)/EU een kennisgeving inzake opnemen van telecommunicatie ontvangt, stelt hij de kennisgeving onverwijld in handen van de rechter-commissaris. De kennisgeving dient te zijn opgesteld in de Nederlandse of Engelse taal.
2. De rechter-commissaris beslist binnen 48 uur nadat hij kennisgeving heeft ontvangen, met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 126m en 126t, of met het opnemen kan worden ingestemd. De instemming kan worden geweigerd indien in een soortgelijke Nederlandse strafzaak het opnemen van telecommunicatie niet zou worden toegestaan.
3. Binnen 96 uur nadat hij de kennisgeving van de uitvaardigende autoriteit heeft ontvangen, deelt de officier van justitie aan de uitvaardigende autoriteit mede of wordt ingestemd met het opnemen van de telecommunicatie.
4. Indien instemming wordt verleend, verbindt de officier van justitie daaraan, onder opgave van redenen, de voorwaarden die de rechter-commissaris heeft gesteld, alsmede de voorwaarden, dat de gegevens verkregen door het aftappen van de telecommunicatie van de gebruiker tijdens diens verblijf op Nederlands grondgebied:
a. voor zover deze mededelingen bevatten, gedaan door of aan een persoon die zich op grond van artikel 218 kan verschonen indien hij als getuige naar de inhoud van die mededelingen zou worden gevraagd, niet mogen worden gebruikt en dienen te worden vernietigd, en b. alleen mogen worden gebruikt voor het strafrechtelijk onderzoek in het kader waarvan de kennisgeving is gedaan en dat voor het gebruik voor enig ander doel voorafgaand toestemming dient te worden gevraagd en te zijn verkregen.
5. Indien de instemming wordt verleend, is artikel 126bb van overeenkomstige toepassing.
Uitleg in duidelijke taal
1. Indien de officier van justitie door middel van het formulier in bijlage C bij richtlijn 2014/41 (richtlijn)/EU een kennisgeving inzake opnemen van telecommunicatie ontvangt, stelt hij de kennisgeving onverwijld in handen van de rechter-commissaris. De kennisgeving dient te zijn opgesteld in de Nederlandse of Engelse taal.
Dit betekent dat als de officier van justitie via het formulier, gespecificeerd in bijlage C bij richtlijn 2014/41/EU (ook wel de richtlijn genoemd), een kennisgeving ontvangt betreffende het opnemen van telecommunicatie, hij deze kennisgeving direct (onverwijld) moet overdragen aan de rechter-commissaris. De kennisgeving zelf moet zijn geschreven in de Nederlandse of Engelse taal.
2. De rechter-commissaris beslist binnen 48 uur nadat hij kennisgeving heeft ontvangen, met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 126m en 126t, of met het opnemen kan worden ingestemd. De instemming kan worden geweigerd indien in een soortgelijke Nederlandse strafzaak het opnemen van telecommunicatie niet zou worden toegestaan.
Dit houdt in dat de rechter-commissaris binnen 48 uur na ontvangst van de kennisgeving een beslissing neemt. Hierbij houdt hij rekening met de bepalingen die zijn vastgelegd in of krachtens de artikelen 126m en 126t van het Wetboek van Strafvordering. Op basis hiervan beslist hij of er ingestemd kan worden met het opnemen van de telecommunicatie. De instemming kan worden geweigerd als in een vergelijkbare Nederlandse strafzaak het opnemen van telecommunicatie niet zou zijn toegestaan.
3. Binnen 96 uur nadat hij de kennisgeving van de uitvaardigende autoriteit heeft ontvangen, deelt de officier van justitie aan de uitvaardigende autoriteit mede of wordt ingestemd met het opnemen van de telecommunicatie.
Dit betekent dat de officier van justitie binnen 96 uur nadat hij de kennisgeving van de autoriteit die het bevel heeft uitgevaardigd (de uitvaardigende autoriteit) heeft ontvangen, aan deze autoriteit moet meedelen of er wordt ingestemd met het opnemen van de telecommunicatie.
4. Indien instemming wordt verleend, verbindt de officier van justitie daaraan, onder opgave van redenen, de voorwaarden die de rechter-commissaris heeft gesteld, alsmede de voorwaarden, dat de gegevens verkregen door het aftappen van de telecommunicatie van de gebruiker tijdens diens verblijf op Nederlands grondgebied:
Dit stelt dat als er instemming wordt verleend, de officier van justitie daaraan voorwaarden verbindt. Hij moet hiervoor de redenen opgeven. Deze voorwaarden omvatten de voorwaarden die de rechter-commissaris heeft gesteld, en ook de voorwaarden dat de gegevens die zijn verkregen door het aftappen van de telecommunicatie van de gebruiker terwijl deze persoon zich op Nederlands grondgebied bevond:
a. voor zover deze mededelingen bevatten, gedaan door of aan een persoon die zich op grond van artikel 218 kan verschonen indien hij als getuige naar de inhoud van die mededelingen zou worden gevraagd, niet mogen worden gebruikt en dienen te worden vernietigd, en
Dit betekent dat, voor zover deze afgetapte mededelingen informatie bevatten die zijn gedaan door of aan een persoon die zich op basis van artikel 218 van het Wetboek van Strafvordering kan beroepen op een verschoningsrecht (het recht om te weigeren te getuigen) als hij als getuige naar de inhoud van die mededelingen zou worden gevraagd, deze informatie niet gebruikt mag worden en vernietigd moet worden, en
b. alleen mogen worden gebruikt voor het strafrechtelijk onderzoek in het kader waarvan de kennisgeving is gedaan en dat voor het gebruik voor enig ander doel voorafgaand toestemming dient te worden gevraagd en te zijn verkregen.
Dit houdt in dat de verkregen gegevens uitsluitend gebruikt mogen worden voor het strafrechtelijk onderzoek waarvoor de kennisgeving is gedaan. Voor elk ander gebruik van deze gegevens moet voorafgaand toestemming worden gevraagd en verkregen.
5. Indien de instemming wordt verleend, is artikel 126bb van overeenkomstige toepassing.
Dit betekent dat als de instemming wordt verleend, artikel 126bb van het Wetboek van Strafvordering op een vergelijkbare manier (van overeenkomstige toepassing) geldt.